Het laatste bedrijf van mijn vriendschap met gitarist Gerard speelde zich voornamelijk af in de ontvangsthal van het Zutphense Gelre Ziekenhuis.. Je kunt er broodjes, koffie, ijs en frisdranken krijgen. Er is een postkantoor en een winkel waar van alles te koop is: van kersenbonbons tot de Playboy. Een zwaar bepleisterd hoofd van de familie in een rolstoel wordt er volgens Gerard dagelijks door zijn vrouw en kinderen uitgezwaaid. Een kale jongen van een jaar of twintig met een zwart t-shirt waarop een groot rugnummer twaalf, zit temidden van een clubje vrienden die zich voor deze gelegenheid rookvrij moeten behelpen met een Spa rood. Zelf wordt de jongen van vocht voorzien uit een fles boven zijn hoofd.
“Och eenenveertig is al heel wat. Hoeveel moeten het niet met minder doen” stelde Gerard mij gerust vanachter zijn glaasje appelsap.
In boeken als “Het leven verlaten” staan altijd van die diepe dingen over mensen die met het onafwendbare einde in zicht praten over de essentie van het leven en de zin van de dood. Patiënten die tot innerlijke rust zijn gekomen in hun contacten met vrienden en familie en ten slotte geheel afgerond de dood in gaan.
Zover is het tussen Gerard en mij nooit gekomen. We zaten lang tegenover elkaar, zwegen veel of hadden het over de meest triviale dingen: de ondergang van Feijenoord of de laatste LP van Mick Jagger.
“Heb je wel een perronkaartje gekocht? vroeg Gerard, “of mag je zomaar voor niks dit station binnen. Kijk die nummer twaalf is vaak alleen, maar krijgt zo nu dan vriendjes over de vloer. De integratie tussen zieken en gezonden, zeg maar gerust tussen dood en leven, krijgt hier alle kansen. De zieken dat zijn de rolstoelers, de haaruitvallers en de infuusdragers, de rest is gezond en neemt elke dag afscheid van de reizigers. De meesten hebben, net als ik, een enkele reis op zak. Ik kom hier bijna elke dag en schrijf zo nu en dan wat op.”
Hij citeert uit zijn boekje:” Killing me softly: een mens moet toch wat te doen hebben om de tijd te doden, voordat de tijd ons doodt.. Ik vond dat wel een mooie zin”. Ik beaam het, zoals bijna al zijn uitspraken.
“Stations heb ik altijd prachtig gevonden. Op het station waar ik met mijn gitaar Bob Dylan imiteerde zat ik vroeger ook lang naar mensen te kijken. Reizigers. Ik vroeg me altijd af waarheen. Hier is die vraag snel beantwoord, voor de meesten althans. Dit is de vertrekhal van het eindstation: There must be some way out of here…”
De laatste weken kwam Gerard het bed niet meer uit. Hij vroeg mij met steeds zachter wordende stem: “Hoe is het op het perron? Zit nummer twaalf nog?”
Niet lang daarna is Gerard vertrokken, met de laatste trein.
In de hal van het ziekenhuis heb ik niks meer te zoeken. Toch ben ik er een maand na de crematie nog een keer heen gegaan. Zomaar. Nummer twaalf was er ook niet meer.
Leave a Reply