Merci, Paul! Stond er als kop boven de NRC-recensie van De tuin van de Franse poëzie. Een canon in 100 gedichten. Zelf had ik dat al vaak gepreveld als ik weer eens een van de drie banden in handen had van het verzameld werk van Rimbaud, tussen 1998 en 2000 in vertaling van Claes verschenen. Ik bezit een aantal Rimbaud-vertalingen maar niemand weet, in dat lompe, Germaanse rocheltaaltje van ons, zo dicht bij de Franse muziek te komen als Claes.
Dat schept blijde verwachtingen als er dan zo’n dik boek verschijnt met 100 Franse (correcter: Franstalige, want de Walen mogen dit keer ook meedoen. De overzeese francofonen dan weer niet) gedichten.
Claes geeft ons trouwens niet alleen het originele gedicht en zijn vertaling, maar ook voor iedere auteur een pagina inleiding en voor ieder gedicht beknopt commentaar, iets over de nawerking en details van de vindplaats.
Dat leidt er wel toe dat er voor 100 gedichten een boek van meer dan 400 pagina’s nodig is. Een beetje jammer is dat wel, vooral omdat je van de meeste dichters maar één gedicht krijgt. Goed, die keuze heeft Claes nou eenmaal gemaakt en de taak van een bloemlezing als deze is toch vooral ook om breed te zijn en aanknopingspunten te bieden voor meer leesplezier, maar bij René Char bijvoorbeeld wordt het wel erg bont: Claes kiest zijn ‘Le loriot’, een gedicht van drie regels. Drie regeltjes Char in een boek van 440 pagina’s? Alors, Paul!
Gelukkig staan er natuurlijk veel mooie dingen wél in. Zoals de middeleeuwse vermaaksverzen die bedoeld waren om te worden voorgedragen en die nu, door de sprankelende vertaling, nog steeds om te lachen zijn. Of de renaissance-sonnetten van Louise Labé, met hun onweerstaanbare muziek: ‘Kus mij, kus mij opnieuw en blijf me kussen’. Of een lofzang op de koffie (‘godendrank die dichters hoog waarderen’) van de blinde dichter Delille uit 1809. En natuurlijk de gouden tijd van de decadenten: Baudelaire, Verlaine en Rimbaud.
Maar eigenlijk is de echte bloeitijd van de Franse poëzie een latere tijd, als zij het symbolisme vaarwel zegt en de surrealisten zich laten horen. Perse, Cocteau, Éluard, Breton, Aragon: dat is het echte vuurwerk in deze Tuin der Franse poëzie.
Claes maakt duidelijke keuzes waar het de vertaling betreft. Zo behoudt hij overal het rijm, ook waar dat inhoudelijke ingrepen vereist. Meestal is het resultaat uitstekend, met als altijd de geruststellende uitzondering van de volstrekt onvertaalbare klankdichter Verlaine.
Wie bloemlezingen niet als definitieve verzamelingen ziet, maar als de poort naar nog meer lezen, komt via deze Tuin op zeer plezierige wijze de Franse poëzie binnen.
Athenaeum, Polak & Van Gennep, 2010
ISBN 978 90 2536 7978
488 p., € 32,50
Leave a Reply