Gisteren werd het onderzoeksrapport gepresenteerd over de schietpartij in Alphen aan den Rijn op 9 april dit jaar, waarbij Tristan van der Vlis met een automatisch wapen dood en verderf zaaide in een winkelcentrum. Veel van wat daar in staat was al in stukjes en brokjes naar buiten gekomen en het rapport (althans, de samenvatting ervan die de rijksrecherche naar buiten bracht) concentreert zich voornamelijk op het al dan niet bekend zijn van de psychische problemen van Van der Vlis en het, duidelijk onterecht, verlenen en verlengen van zijn vijf wapenvergunningen.
Over één ding wordt met geen woord gerept: vele getuigen verklaarden dat zij ‘een machinegeweer’ gehoord hebben en het is bekend dat het wapen van Van der Vlis, een Smith & Wesson MP15-22 kleinkaliber halfautomaat, vrij eenvoudig om te bouwen is naar volautomatisch vuur. Een machinegeweer, in de volksmond. (Dat het kaliber, .22LR, klein is wil overigens niets zeggen over de dodelijke kracht ervan. LR staat voor ‘Long Rifle’, oftewel een extra lange patroon, speciaal bedoeld om in geweren te worden afgevuurd. Door de relatief grote kruitlading in zo’n lange patroon en de dunne loop ontwikkelt de kogel een supersonische snelheid van meer dan 400 meter per seconde en richt daardoor op korte afstand enorme schade aan.)
Al sinds 9 april vraag ik me af of Van der Vlis zijn wapen heeft omgebouwd en zo ja, hoe. Ik weet het nog steeds niet. Feit is dat het internet de wapenfreak genoeg informatie verschaft om thuis aan de gang te gaan. Dat is een van de vele redenen dat wapens met zulke grote magazijnen, ook voor de sport, verboden moeten worden.
Maar daar wilde ik het eigenlijk niet over hebben.
Mijn beste vriend van de lagere school heeft een vader die jaagt. Bij hem thuis leerde ik, zelf opgegroeid in een familie van dienstweigeraars en anti-atoombomdemonstranten, de fijne kneepjes van het doorladen, ontladen, uit elkaar halen en in de olie zetten van vuurwapens. Ik leerde de diverse soorten munitie kennen, de kegelspitz van lead tip en volmantel onderscheiden. En ik leerde ook schieten. Met luchtbuks en luchtpistool, een echt vuurwapen heb ik nog nooit afgevuurd. Toen ik daar ooit, op reis in Los Angeles, de gelegenheid voor kreeg won, in een supermarktachtige winkel vol met vrij verkrijgbare moordwapens, op het laatste moment de walging het van de aantrekkingskracht en deed ik niet mee.
In het kielzog van mijn vriend ging ik ook bij boekendumpwinkels op zoek naar wapenboeken en al gauw bezat ik een aanzienlijke bibliotheek op dat gebied. Helaas heb ik, integenstelling tot mijn vriend, nooit een exemplaar kunnen bemachtigen van de absolute vuurwapenbijbel, de jaarlijks verschijnende en zelfs tweedehands peperdure Jane’s Infantry Weapons.
Religieus bestudeerden we onze catalogi, overhoorden elkaar en boden tegen elkaar op met onze kennis. En hoewel die kennis behoorlijk is weggezakt en erg verouderd (vrijwel nergens wordt zo snel geïnnoveerd als bij de diverse Firma’s Moord en Doodslag) gil ik nog steeds van verontwaardiging als het journaille weer eens een achtwielig pantservoertuig of een rijdende houwitser voor ‘tank’ uitscheldt of luchtdoelraketten laat zien als het over kruisraketten gaat.
Maar wat is dat nou? Waar komt die fascinatie vandaan? Waarom is iemand die geweld verafschuwt, zelfverklaard pacifist, zo geïnteresseerd in de machinerie van de dood dat, bij een menselijk drama als de schietpartij in de Ridderhof, zijn voornaamste interesse uitgaat naar de technische modaliteiten? Rudy Kousbroek schreef daar iets over in zijn essay ‘De eentaktmotor’. Hij noemt het vuurwapen ‘het ideaal van de abstracte machine, omdat het een werktuig is zonder enige zinvolle praktische toepassing’ en plaatst zo, in zijn zachtmoedig-ironische stijl, zijn fascinatie voor vuurwapens juist in het licht van zijn pacifisme. Vuurwapens hebben uiteraard wel een praktische toepassing, maar Kousbroek weigert die als ‘zinvol’ te accepteren. Daar kan ik wel wat mee.
Maar Kousbroek schrijft ook: ‘een wapenverzameling is evenmin als een harem in goede handen bij iemand die er alleen maar naar kijkt’. Uit de aantrekkingskracht van deze ‘abstracte machines’ komt de drang voort ze te verzamelen, daaruit weer de drang ze af te vuren. En daar wordt het link, want nu komen de sportschutters om de hoek kijken. Ik begrijp wat hen drijft, maar helaas, helaas zijn het niet allemaal Rudy Kousbroeks die een oud vuursteenpistool opknappen, zelf buskruit maken en een proefschot wagen in de achtertuin. Nee, want buskruitpistolen, die zie je niet op televisie. Daar is het aanvalsgeweren, kolossale Glock-pistolen en laservizieren wat de klok slaat.
Ook worden lang niet alle wapenliefhebbers zoals Kousbroek en ik slechts gedreven door een technisch-esthetische belangstelling. Een dodelijk wapen bezitten betekent immers ook macht. En macht is typisch iets waar niet iedereen mee om kan gaan. Een loser die iedere dag vernederingen moet slikken omdat hij niet meekomt in de maatschappij zou, als hij thuis een vuurwapen heeft, in een onbewaakt ogenblik zomaar kunnen denken: ‘Ik kan ze altijd nog gewoon allemaal kapotschieten’. Wat er gebeurt als dat soort machtsfantasieën op de loop gaat met een labiel figuur, dat wisten we eigenlijk al. Maar na ‘Alphen’ weten we dat het ook in ons land, met zijn halfhartig gehandhaafde wapenwetten en zijn ‘dat gebeurt hier niet’-mentaliteit, kan gebeuren.
Er is maar één remedie. Je kan, al het moord- en brandgeroep nu ten spijt, niet alle labiele mensen permanent in de gaten houden. Je kan het ze alleen zo moeilijk mogelijk maken om aan efficiënt moordtuig te komen door het sportschieten aan strenge technische beperkingen te onderwerpen (enkelschots wapens, plastic munitie, etc.). En natuurlijk ieder Nederlands jongetje op zijn tiende verjaardag een Jane’s Infantry Weapons cadeau doen. Om uit zijn hoofd te leren.
Leave a Reply