Ik dank mijn bestaan aan de man die het glas vasthield dat nu op haar bureau staat. Zolang het daar staat, moet ik afwachten. Hij is aan het werk en boetseert tot ik precies ben zoals hij mij hebben wil. Voorlopig besta ik alleen in zijn hoofd en onderga ik de ene metamorfose na de andere.
Ik lijk op iemand. Ik lijk op haar. Ik ben haar gezien door zijn ogen. Zij weet dat, maar ze weet niet wat ze ervan moet denken. Mij maakt het niet uit. Zijn is een toestand van willekeur. Ik ben wie ik word. Ik voeg me naar mijn bestemming. Ik ben vogelvrij, maar vrij. Dat is mijn voorrecht. Het voorrecht van een personage.
Hij zit daar maar. Hij zit en schrijft. Hij gaat op in zijn wereld en denkt dat hij de touwtjes in handen heeft. Hij denkt maar.
Ik laat hem in de waan dat hij het werk doet, ondertussen ga ik mijn gang. Eerst stuur ik zijn gedachten langs mijn lichaam, dan zijn vingers. Hij aarzelt: dit is niet de bedoeling. Ik moet platonisch blijven… maar hij voelt de verleiding trekken. Ik nestel me in zijn twijfels. Ik word zijn lief. Ze belde, ze maakten ruzie. Nu wil hij het goed maken. Ik maak misbruik van de situatie. Ik, haar lijf. Hij volgt zijn verlangen, laat het verhaal.
Hij is de controle kwijt, maar hij moet toch wat. Hij verbant me naar een balkon en laat me daar een uur in de kou zitten. Zonde. Hij had zoveel meer van mij kunnen maken.
Nu zij nog. Zij speelt geen rol. Zij pakt het glas en drinkt het laatste restje.
Daarna wast zij zijn lippen en vingers van het glas. De sporen gewist, het bewijsmateriaal vernietigd: het glas weer een gewoon glas.
Wie zegt dat hij hier is geweest? Wie zegt dat hij bestaat?
Ik. Je kunt me op mijn woord geloven.
Leave a Reply