,,Hij is ziek”, fluistert mijn gastheer me in. We kijken samen naar Harmen Wind achter een microfoon. Ik vraag me af of hij bedoelt dat de schrijver ondanks een griepje op is komen dagen op het kleine poëziefestival in Doesburg, of dat hij het woord in de grotere betekenis gebruikt. Lang blijf ik er echter niet bij stilstaan, geboeid als ik ben door Winds gedichten. Ik hoor wel dat hij niet goed bij stem is, maar hij komt krachtig op me over, ondanks het zoekende en de twijfel die zijn gedichten kenmerken.
Weken later, het is najaar 2009, bel ik Harmen Wind om te polsen of hij voor wil dragen op een poëzieavond in Zutphen. Hij klinkt gezonder dan de vorige keer dat ik hem hoorde. Hij gaat er welwillend op in, en nee, het is geen probleem dat we hem geen vergoeding kunnen geven. Hij draagt graag voor, hij krijgt niet veel uitnodigingen. Bij de afsluiting van het telefoontje spreken we af dat ik hem weer mag bellen als er een concrete datum voor de poëzieavond is. Wat in het vat zit, verzuurt immers niet.
Als ik een jaar later de kans krijg Winds nieuwe bundel Kilroy te bespreken, grijp ik die. Ik ga helemaal op in de cyclische bundel die door zijn indeling aandoet als een militaire veldtocht. In de verzen kruipt Wind in de huid van een dolende soldaat, Kilroy geheten. Dit idee is gebaseerd op een soort graffiti-tag die in de Tweede Wereldoorlog veel door Amerikaanse militairen op muren en bruggen werd geplaatst: Kilroy was here. Ik verken met Wind zijn (het) leven, verlies zaken, maak me illusies. En hij confronteert me, vooral met het feit dat er eigenlijk geen heenkomens zijn.
Als ik mijn verhaal in wil sturen, voel ik de neiging op internet te kijken of er nog nieuws is rond zijn persoon. Ik ontdek dat hij vlak daarvoor, op 1 oktober 2010, overleden is. Zijn uitgever maakt bekend dat Wind net het manuscript voor de roman De dwaling heeft ingeleverd. Die wordt ergens tussen dit najaar en volgende zomer gepubliceerd, meldt zijn redacteur. Wat in het vat zit, verzuurt immers niet.
Leave a Reply