– Tonio is literatuur geworden –
Ω Ik kan niet anders dan nu over hem schrijven, omdat al het andere er momenteel niet toe doet. Ω Ik moet, met al mijn verworvenheden, laten zien hoe bijzonder zijn bestaan was, en hoe bijzonder de betekenis ervan nog steeds is. ΩMaar het is niet meer dan een tocht zonder houvast door de tijd, een sentimental journey, een reconstructie, een lege herhaling. ΩMijn streven, mijn werk, de pogingen er zoiets als een persoonlijkheid op na te houden… mijn hele leven is leeggelopen in jouw graf. Ω
Tonio is het zesde geschreven eerbetoon dat A.F.Th. van der Heijden brengt. Hij vond woorden na de dood van zijn beide ouders, hij vond er toen vrienden stierven en zelfs nu heeft hij woorden gevonden. In de minuten, uren, dagen die samen de eerste weken, maanden, het eerste jaar werden dat zijn zoon niet meer leeft, vond hij woorden om die afstand, die nooit meer te verenigen tijd, minutieus te tekenen en te overbruggen.
Hij schrijft om het gebeurde te reconstrueren, om de zin te vinden. Hij schrijft als een schrijver. Hoe autobiografisch Tonio helaas ook is, het is geen rouwdagboek, het is een requiemroman. A.F.Th. van der Heijden heeft woorden en een vorm gevonden. De eindigheid van het leven van zijn zoon gevangen in een cirkel. Tegenstrijdiger kan niet.
Ω Mijn liefde voor hem is er nog steeds, en dwingender dan ooit voorheen. Taalkundig klopt er geen moer van. Als ik tegen de verdrukking in zeg: “Ik houd van hem”, wie is die hem dan? Tonio bestaat niet meer als hem. Hij heeft bestaan, en als de pest ook, in wat nu de verleden tijd is. Toch houd ik van hem, zoals ik eerder van hem hield.ΩWat is te hopen? Dat het gemis vroeg of laat zal afkalven? Dat is hopen op een wassen neus, want het verlies zal er, met garantiebewijs, voor altijd zijn. Wij ontlopen de hoop niet, de hoop ontloopt ons.Ω
Het is een bijna bovenmenselijke prestatie. Van der Heijden laat het schrijversmasker vallen en laat zichzelf van zijn kwetsbaarste, openhartigste, eerlijkste kant zien: als trotse vader van een talentvolle, maar dode zoon. Overmand door gevoelens, verscheurd door twijfels, bezorgd om de moeder zijn liefde, slaagt Van der Heijden er in samenhangend te denken en te voelen, althans om die schijn schrijvend op te houden. Hij vangt pijnlijke zekerheden in ‘kleine’ formuleringen en alles betekenende zinnen. Het verzamelen, het ordenen van feiten; het geregisseerd onder ogen zien van de realiteit heeft het rouwen in een stroomversnelling gebracht. Zijn conclusies zijn daardoor minder voorbarig en dichter bij de waarheid dan je de ontroostbare ouders in hun eerste rouwjaar zou gunnen: tijd heelt niet alle wonden en dat weten zij nu al. Nooit meer die ene grap maken, de ultieme grap over de drie-eenheid, de drie-eenheid die moeder, vader, zoon voor altijd vormen.
ΩVooral de laatste jaren merkte ik dat ik hem wilde laten zien wat ik waard was, ook in de hoop dat hij mij zou willen laten zien wat hij waard was. Ω De dood van mijn zoon vormt het bewijs dat ik allesaltijd verkeerd heb gedaan.Ω
Van der Heijden schreef al eerder hartveroverend over zijn zoon en over zichzelf in de rol van vader. Op 15 juni 1988, 10.16 uur, maakt Tonio zijn entree in het leven en dus ook in het dagboek van zijn vader. In Engelenplaque – met een portret van vader en zoon op de omslag – figureert de zoon nog, maar dan al is zijn grote verdienste duidelijk: hij wekt het vaderlijke, het zorgzame in zijn vader.
Maar nu is Tonio geen figurant meer, hij is de hoofdpersoon. Hij is definitief literatuur geworden en heeft daarmee een eeuwig leven. Een eeuwig leven hem door zijn vader geschonken.
Ω Nu hij gestorven is, en bepaald niet aan de kieteldood, lukt het me nog steeds niet het uit te gillen. Ω
Tegelijkertijd is er die voortdurende opgejaagdheid, vol van de zwartste verwachtingen: alsof het ergste nog komen moet. Het begint al een refrein van deze requiemtekst te worden.ΩAls we hem alleen zo nog, via die snijdende pijn, levend kunnen houden, dan moeten we tot het uiterste proberen zo oud mogelijk te worden. We mogen niet te gauw door de dood van onze pijn afgesneden worden, want daar is het voortbestaan van Tonio niet bij gebaat.Ω We hebben samen een gestorven zoon. Wij zullen allebei kinderloos sterven.Ω
Tonio is Tonio geworden. Hij is literatuur geworden, maar ook publiek bezit. De belangstelling van het publiek reikt verder dan de begrenzing van de roman. In het Letterkundig Museum gingen ze naar hem kijken. Natuurlijk was hij daar niet, maar zijn horloge, het portret dat hij van zijn verliefde ouders maakte, het monument voor zijn overleden cavia, zijn camera’s en zijn foto’s – het zijn er maar een paar, maar ze verraden zijn talent, zijn vader heeft geen woord teveel geschreven – wel. Daar nemen mensen afscheid van een jongen die ze nooit gekend hebben – of misschien wel – om daarna het boek dicht te slaan. Daar beklagen zij zijn ouders. En ouders zijn niet kinderloos. Nooit.
Ω Tonio was een van de voornaamste redenen om te schrijven, al vele jaren voor zijn geboorte, omdat ik meer dan een vermoeden van hem had. Ik wist dat hij zou komen, en wat hij voor me zou betekenen, en ik bereidde me terdege op zijn komst voor.ΩIk zal waarschijnlijk wel blijven schrijven, en als ik er inderdaad de kracht voor vind, zal ik het uiterste van mezelf vergen, want anders heeft het al helemaal geen zin. Maar in het ambacht geloven, zoals ik Tonio’s beschermer en kostwinner was, dat is voorbij.Ω
Het Nederlands Letterenfonds heeft A.F.Th. van der Heijden begin 2011 werkbeurzen toegekend voor het voltooien van twee romans. Achterin Tonio worden ze met name genoemd: Kwaadschiks en De ochtendgave. Het zijn er nog maar twee; tot Tonio, toen Tonio nog leefde, had de lijst ‘in voorbereiding’ de neiging tot megalomane proporties uit te groeien. Nog maar twee… Nog maar twee… Voor A.F.Th. van der Heijden, die zich opnieuw vader en opnieuw schrijver moet gaan vinden, is dat voorlopig een relativering zonder betekenis.
Ω Tonio, het mooiste wat je me gegeven hebt, is gevoel van eigenwaarde.Ω
Jack Jimsky says
Om te beginnen heb ik het boek niet gelezen. Ik had geen idee wie A.F.Th. van der Heijden was tot ik een foto van hem tegenkwam. Hij, de fameuze schrijver, was rond 1978 mijn leraar Nederlands in de brugklas (jawel, daar schrijft hij liever niet over en dat is te begrijpen). Over zijn bekwaamheden als leraar Nederlands geen kwaad woord van mijn kant! Maar over het omgaan met pubers wil ik nog wel wat kwijt. Ik had niet de indruk dat wij een lastige klas waren. In ieder geval konden de andere leraren aardig met ons overweg. Natuurlijk, er was wel eens iets aan de hand zoals in iedere brugklas met onvolwassen snotneuzen. Maar A.F.Th. kon daar niet zo goed mee omgaan. Wij hadden destijds geen mobieltjes, anders zou het fenomeen “leraar die uit zijn dak gaat” al veel eerder berucht zijn geworden. A.F.Th. kon er wat van. Tirades van tien minuten tegen een op het verkeerde moment sprekende scholiere kwamen zeer geregeld voor. Daarbij werd het ongelukkige wicht steevast voor “ongelooflijke trut” uitgemaakt. Maar dan gelukkig wel uiterst correct gearticuleerd. U ziet, A.F.Th., met mijn geheugen is niets mis.
Bouke Vlierhuis says
Tja, iedereen heeft wel zo’n leraar gehad vroeger. Geen enkele biografie van Van der Heijden vermeldt echter een carrière als leraar. In 1978 was hij in ieder geval al fulltime schrijver.
Ik geloof, meneer Jimsky (of hoe uw naam ook luidt) dat uw geheugen toch niet zo onfeilbaar is als u denkt.
Frans van der Heijden says
Mijn broer A.F.Th. is van z’n levensdagen geen leraar geweest. Ik vermoed dat J.J. naar een psychiater moet.
Bouke Vlierhuis says
Dank voor deze bevestiging, Frans. Wij waren al min of meer tot dezelfde conclusie gekomen.