In de prijswinnende roman De Nederlandse maagd van Marente de Moor staat de schermsport centraal. Sport inderdaad, want zo kun je in onze tijd kennismaken met het schermen. Het was uiteraard van oorsprong geen sport, ook niet simpelweg een vrijetijdsbesteding, maar op het slagveld een kwestie van leven en dood.
Het hedendaagse, ongeromantiseerde, schermen is een verenigingssport, waarin agressie gekanaliseerd geuit kan worden en je met medeschermers een sociale uitwisseling hebt met of zonder wapen in de hand. Tijdens de landelijke wedstrijden toont zich meer het ‘oorlogsgezicht’ van de activiteit maar niet meer of minder dan hoe het zich in elke sport voordoet.
In de loop van de eeuwen heeft het pure vechten een geciviliseerd uiterlijk gekregen. Er zijn veiligheidsmaatregelen getroffen door middel van maskers en vesten, er zijn regels geschreven over wat wel en wat niet mag. De schermbewegingen hebben namen gekregen; Franse namen (de flèche), Italiaanse namen (de ballestra). Een schermer kan midden in zijn gevecht iets moois doen als een sprong-voor-uitval.
En dat brengt ons precies bij de tweestrijd die in De Nederlandse maagd naar voren komt. ‘Wat is schermen eigenlijk?’ is de vraag die tussen de verhaallijnen door sijpelt? Is het ‘ordinair geknok’ door personen die dicht bij hun dierlijke instincten staan en die achter ‘kooien van maskers schreeuwen [..] als beesten wanneer ze geraakt worden’? Of is het een sierlijke sport die uitgeoefend kan worden in een choreografie van danspassen met ‘een floret dat een oefenwapen is, een sportieve uitvinding, nooit gebruikt op het slagveld.’?
De schermzaal in de roman is een voormalige balzaal. In mijn schermleven ben ik schermzalen tegengekomen in gymzalen van basisscholen en in een onderkeldering van een kerk. Ik weet dat er ook geschermd is op de bovenste verdieping van een conservatorium en boven de anatomische snijzaal, al was dat in de 18e eeuw. Alsof de pechvogels dan na een onverhoopt ongeluk de wetenschap direct van dienst hadden kunnen zijn.
In de roman laat De Moor in het midden of schermen een uiting van oerdrang is of een elegante dans. Ze belicht beide kanten met behulp van de personages: Janna’s vader is de ‘pacifist’ en de maître is de strijder. Von Bötticher staat voor het gewelddadige schermen zoals de mensur -het schermen pur sang om littekens te creëren- voor de beoefening waarvan hij zijn huis ter beschikking stelt. Hoe de pacifist tegen de schermsport aankijkt, wordt geïllustreerd aan de hand van een plaat die Janna’s vader naar Von Bötticher stuurt. De plaat Academie de l’Espée gemaakt door Girard Thibault uit 1628geeft met mathematische precisie de gewenst everhoudingen weer van het lichaam van de schermer ten opzichte van de afstand tot zijn tegenstander. Het is een soort ouderwetse variant op Twister waarin je je in bijna onmogelijke posities moet wringen om het voorgeschreven geometrische vak te vullen.
In wezen was deze ‘destreza’ aan het einde van de 17e eeuw een zelfverdedigingskunst die met rapieren uitgevoerd werd. Maar schermen is ook vertrouwen op je instinct. Zoals dieren een prooi ruiken, kunnen schermers een aanval ruiken, beweert maître Von Bötticher. De vaardigheid van het ruiken van een aanval heb ik helaas niet weten te ontwikkelen in de tien jaar dat ik geschermd heb. Wel is het zo dat elke minieme beweging op de loper je intentie aan de tegenstander kan verraden. Daarom is de eerste les van hoofdpersonage Janna in Raeren te schermen tegen haar eigen spiegelbeeld; zodat ze ziet wat ze prijsgeeft.
Als je geraakt bent, is het te laat. Dat primaire instinct is op de schermvereniging die op de doordeweekse avond bijeenkomt in de lokale basisschool ook nog steeds aanwezig. Gedachten en strategie kunnen het intuïtieve proces in de weg staan als de adrenaline door je aderen giert. Als je in je hoofd bovendien besloten hebt dat je de ander niet wil of kan raken, heb je de partij al verloren.
Dan rest niets anders dan verlies, nederlaag en schaamte.
Leave a Reply