Ik heb van alles te veel, en ik kan al dat te veel niet ordenen. Ik bezit te veel geluk, te veel zwaarmoedigheid, te veel muziek, te veel boeken. Meer dan tachtig procent van dat alles kan weg. Maar ik doe het niet, want ik kan het niet. Ik wil de teistering van mijn onvermogen tot ordenen tot in de lengte van mijn dagen blijven voelen.
Klaarblijkelijk.
Hoe graag zou ik in een klein en sober huis wonen. Met slechts een paar dingen, in dat kleine sobere huis, van welke dingen, ieder voor zich, ik werkelijk houd. Dit samen met nog wat andere spaarzame zaken die ik gewoon nodig heb. Ik wil een eenvoudige en mooie vrouw, die mij nooit tegenspreekt en daarnaast nog een of twee eenvoudige, maar beeldschone kinderen: liefst meisjes.
Graag zou ik dit alles als vanzelf naar vorm en inhoud gerangschikt zien in overzichtelijke rotten van drie met een kwantiteit van maximaal negen. Een en ander uiteraard voorzien van een glaszuivere kwaliteit.
Ik heb van alles te veel, alleen niet in tijd. Al heb ik vaak gedroomd vijf en negentig te zullen worden. In volle gezondheid met een volle bos krullend haar en al mijn tanden nog. En dan ga ik dood zonder dat ik weet dat dood ga. O heerlijke dromen zijn dat voor mij: gevoelig als ik weet dat ik ben voor pijn en wenen. Lijden is niks voor mij. Ik houd niet van romantiek.
Wat ik wel fijn vind is mijmeren over lijden: en dat vooral, op avonden waarop ik mij niet geweldig voel. Ik heb iets van het genieten van de weeklacht in mij. Maar dan wel onder prettige omstandigheden, met een glaasje mescal erbij, op een zomeravond met de tuindeur open, als de kinderen en mijn beeldschone vrouw slapen, moe als ze zijn van hun dagelijkse arbeid en verplichtingen. Op dat soort avonden vooral.
En ik die luier en mijn dagen met ogenschijnlijk achteloze dingen vul, zit dan genoegzaam te lijden, in klein geluk alles overdenkend wat mij is aangedaan.
Af en toe trek ik een grimas die iets van pijn moet verbeelden. En het is waar
Ik heb te veel van alles, van alles te veel. Die pijn.
Leave a Reply