Ze hadden buiten het landschap gerekend, de politici in het witte huis. Ze waanden zich veilig, maar hadden niet in de gaten dat ze vanaf één plek gade geslagen kunnen worden. Ze hadden een heuveltje over het hoofd gezien. Dat realiseren ze zich als ze de eerste foto’s zien.
Ze laten het geen tweede keer gebeuren. Sterker nog, vanaf dat moment bepalen zij het beeld. Op gezette tijden begeven ze zich naar buiten, nemen posities in en houdingen aan. Ze roken, lachen, slaan armen om elkaars schouders. Alsof ze willen zeggen: ‘Politici zijn we – maar aardige politici’. En wij moeten dat geloven.
Nu het allemaal voorbij is, wil ik dat heuveltje wel eens met eigen ogen zien. Ik prent de foto’s in mijn hoofd en ga op weg. Ik weet ongeveer waar ik het huis moet zoeken.
Het huis is door een muur gescheiden van het park waarmee het vroeger een twee-eenheid vormde en van de omgeving door een hoog hek. Als ik die omheining volg, moet ik bij het heuveltje uitkomen. Mijn theorie klopt niet. Het heuveltje ligt niet in de omgeving, maar in het park. Om daar binnen te mogen heb je een toegangsbewijs nodig en ik ben te gezagsgetrouw om zonder dat bewijs – verkrijgbaar op een uur gaans – het terrein te betreden.
Geen heuveltje dus, maar het huis heb ik gevonden. Dat is al heel wat. Tijdens eerdere zoektochten ben ik er steeds rakelings aan voorbij gelopen. Ik zag wit tussen de bomen schemeren, maar gaf dat wit niet de kans het witte huis te zijn, omdat ik me dat huis ergens anders voorstelde.
Leave a Reply