Nigel kon zich niet herinneren wat er daarna gebeurd was. Misschien hadden ze over petunia’s gepraat. Maar op een zeker punt in de avond werd hij wakker van het rinkelen van de bel en stelde vast dat Peter vertrokken was, de theekopjes waren opgeruimd en op het bijzettafeltje lag het pistool donker bovenop een stapel briefjes van vijftig pond.
Misschien heb ik het allemaal verzonnen, dacht hij terwijl hij opstond om de deur open te gaan doen. Ja, dat is het. Ik ben in slaap gevallen terwijl ik een boek las en heb het allemaal gewoon gedroomd. Maar hij wist dat er geen boek was en dat het pistool echt was. Echt genoeg, in ieder geval. Hij kon zich niet herinneren dat hij het in handen gehad had, maar op de één of andere manier herinnerde hij zich wel het gewicht en de geur van het metaal.
Het was zijn buurvrouw, Glenda Parrish. Ze was een jonge moeder, best knap als je van uitgehongerde vrouwen hield die eruit zagen alsof je ze omver zou kunnen blazen door hard te hoesten. Ze was stripper in een chique club in het hart van het Financial District. Ze was getrouwd geweest, maar de kerel was dood gegaan of had haar verlaten – het deed er niet toe. De buren keken haar met de nek aan en bedekten de ogen van hun kinderen als ze langsliep. Haar jongens, een tweeling, renden volcontinu door modder en sloopten hekken en ze leek altijd totaal doorzichtig van uitputting. ‘Ah, Glenda, kom binnen,’ zei hij terwijl hij zijn opluchting probeerde te verbergen. Een simpel, banaal probleem – een verloren schoen, misschien, iets om hem wakker te maken, om de bedrukkende puzzel van Peter Gatsby onschadelijk te maken.
‘Heel graag, maar ik kan niet,’ zei Glenda. Hij zag, terwijl ze dichterbij kwam en onder de lamp kwam staan, dat haar ogen rood waren. ‘Mijn jongens zijn verdwenen.’
Nigel knipperde met zijn ogen. ‘Maar hoe -‘
‘Je hebt ons al zo vaak geholpen,’ zei Glenda terwijl haar stem brak. ‘O God, alsjeblieft -‘
‘Heb je de politie gebeld?’
Ze knikte, vechtend tegen de volgende golf van snikken. ‘Ze gaan van deur tot deur,’ zei ze. ‘Ze doen onderzoek. Maar – ik weet het niet – ik heb zo’n gevoel – dat ze niet hier zijn, weet je? Ik voel ze niet in mijn buurt. Ik – ik verbeeld me het maar,’ zei ze, lachend, huilend, tegelijk. ‘Het klinkt zo belachelijk.’
Nigel knikte afwezig. Hij luisterde – nou ja, hij ‘luisterde’ niet echt. Dingen spraken niet – dat deden ze nooit. Hij had nooit er nooit het woord voor gevonden – voor die kruising tussen luisteren en voelen en ruiken die hij gebruikte om dode objecten te vinden. Dode objecten zonden niets uit, behalve de informatie die door ze heen ging. Waren ze eenmaal gewend aan een bepaalde combinatie van informatie, dan veroorzaakte iedere verstoring van die combinatie – kwijtraken, bijvoorbeeld – iets wat alleen maar beschreven kon worden als verwarring. Zijn specifieke talent was dat hij erachter was gekomen hoe hij toegang kreeg tot die informatie, hoe hij hem kon gebruiken. Dus hij schaamde zich niet dat hij tegen de jongens gesist had, toen hij ze had betrapt bij het slopen van zijn rozenstruiken: ‘Ik weet wat jullie met elkaar doen als jullie moeder slaapt!’
Daarna lieten ze hem met rust, maar verder waren het rasechte duivels en buren met vermiste katten kwamen liever niet bij hun in de tuin. Nigel vond hun spoor vrij snel, maar hij besloot pas om het te volgen toen Glenda weer begon te snotteren. Het zo hypocriet zijn om het niet te doen, na al zijn ge-tsk tegen de vreselijke manieren van de jeugd van tegenwoordig.
‘Het is niet belachelijk,’ zei hij na een poosje. ‘Laat me mijn hoed halen en een paar spullen en dan gaan we op zoek naar je jongens.’
Ze keek zo opgelucht dat leek alsof ze ging flauwvallen, maar dat gebeurde niet. Hij liet haar leunend tegen de deurpost achter terwijl hij het huis in ging en de dingen opviste die hij nodig had: een kompas, een paar mueslirepen, zijn portefeuille, wat geld, een paraplu. Hij deed alles in zijn koerierstas, waar ook een EHBO-doos, een stuk touw en een Zwitsers zakmes in zaten. Toen hij door zijn woonkamer liep zag hij het pistool. Hij deed het ook in de tas, niet wetend waarom, maar met het gevoel dat het geen slecht idee zou zijn. Het gewicht – de kolf met de knop – lag goed in zijn hand. Iets probeerde bij hem terug te komen – een herinnering die hij ergens kwijt was geraakt – maar hij wuifde hem weg. Hij moest twee verdwaalde jongens vinden.
Leave a Reply