Het zou mij niet verkeerd uitkomen als Ellen Deckwitz dit jaar de C. Buddingh’-prijs krijgt voor haar debuut De steen vreest mij. Dat zit zo: in 2009 stelde ik, samen met drie andere hemelbestormers, voor Uitgeverij P een bloemlezing samen met dichters waarvan wij vonden dat ze het in de paar jaar daarna zouden gaan maken. Twee ervan (Delphine Lecompte en Lieke Marsman, opvallend genoeg allebei vrouwen) wonnen de Buddingh’-prijs al en een hattrick zou ons in Nederland nauwelijks opgemerkte boekwerk tot (vergeeft u mij mijn bescheidenheid) een profetisch meesterwerk verheffen.
Maar zoals altijd zijn er vier genomineerden. Nou ja, drie eigenlijk. De jury heeft dit jaar namelijk iets raars, zeg maar gerust iets doms, gedaan door N30+, het nagelaten dichtwerk van Jeroen Mettes (zie hier en hier), voor de prijs te nomineren.
Hoe zien ze dat voor zich? Jeroen Mettes maakte, het is genoegzaam bekend, nog voor er ooit iets van hem in boekvorm verscheen een eind aan zijn leven. Ik zie de Buddingh’ als een stimuleringsprijs, een manier om een startend dichter een ‘kontje’ te geven in de richting van een mooi oeuvre. En, hoe tragisch het verhaal van Mettes ook is, aan een dode dichter valt weinig te stimuleren. Er zal van Jeroen Mettes nooit een tweede bundel verschijnen.
Daar komt bij dat het genomineerd zijn ook al extra aandacht oplevert. Een nog levende debutant (zeg, Peter WJ Brouwer – en hee, uw hoofdredacteur staat ook op de lijst) loopt, door deze manoeuvre van de jury, die aandacht nu mis.
Omdat ik er vanuit ga dat de jury niet dom genoeg zal zijn om Mettes de prijs postuum te geven (o hemel, laat me er niet naast zitten) laat ik N30+ in het hier volgende buiten beschouwing.
Naast Mettes en Deckwitz zijn twee Vlaamse dichters genomineerd: Michaël Vandebril voor Het vertrek van Maeterlinck en Max Temmerman voor Vaderland.
De bundel van Vandebril is bijzonder. Hij is namelijk tweetalig: afhankelijk van hoe het boek voor je ligt is het in het Frans of in het Vlaams. Helaas is mijn Frans zo krakkemikkig dat ik het zoeken naar nuanceverschillen tussen de twee versies aan anderen moet overlaten.
Weer valt het me op hoe anders van toon de Vlaamse poëzie toch is. In Vlaanderen lijkt (bij uitgevers, althans – wat zij willen uitgeven komt niet per definitie overeen met wat het publiek pruimt) een veel grotere tolerantie te bestaan voor dingen die wij in het koudbloedige, protestantse Nederland als over the top ervaren. Om bijvoorbeeld het gedicht ‘De tunnel’ te kunnen waarderen moet ik mijn kitschfilter echt twee tandjes lager zetten (ik excuseer me voor de onjuiste formattering van het gedicht. In de bundel staan steeds de tweede en de vierde regel van iedere strofe ingesprongen tot op ongeveer twee derde van de ‘lange’ regels. WordPress en ik kwamen er niet uit hoe dat hier gerealiseerd moest worden):
De tunnel
de wereld is niet langer je vader het huis smelt weg het voedsel
je mond de nis
waarin je wordt [sic.] bijgezet het brandende vlot de overoever uw lot
uw aanbeden
addertong ik ben niet het eerste wat je ziet maar vanaf nu zal je
me volgen
we lopen over een onbegroeide weg de hemel is van donker water
iedereen wacht
hier op jou tastbaar als dunne gedempte stemmen volg me de rust
die komt
is lang en zeker volg me ik ben de ziende hier dragen vrouwen
berenvellen
zwijgen zwijnen als vermoord ik spreek de taal van de regen
luid en klaar
je nagels zijn slechts jaarringen de winter is hier groen
de wind zingt naalden
Ben je de hoekige, Nederlandse spreektaalpoëzie gewend en blijf je hangen op zwartromantische beelden als ‘aanbeden addertong’, ‘zwijgen als vermoord’ en nagels die ‘slechts jaarringen’ zijn, herlees dan en let niet zozeer op de woorden maar luister naar het ritme en de muziek van dit gedicht. Het is namelijk echt heel goed. Een vloeiende, donkere beeldenregen met een religieuze ondertoon. In het Frans klinkt het overigens ook heel erg mooi.
Vaderland van Max Temmerman wordt ons gebracht door Vrijdag, de uitgever die ook Sylvie Marie lanceerde. En weer hebben ze daarmee een opvallende debutant gevonden. Temmerman vertelt. Hij vertelt in ‘David Bowie’ bijvoorbeeld hoe hij buiten zit en bedenkt dat hij een gedicht over David Bowie gaat schrijven. Het komt niet. Wat er wel komt zijn herinneringen aan een tijd ‘toen ziekenhuisbezoek / een vast onderdeel werd van mijn dagen.’ Subtiel wordt er ook nog naar Eliot verwezen (‘Ik denk aan hoe ellendig april was’). ‘Het is een laffe dag’, heet het. En het eindigt zo:
Dit had een zomerdag kunnen zijn van een andere orde.
Van eeuwigdurende landerigheid en van talkshows aan zee.
Een volstrekt particuliere mijmering, in een terloopse, vloeiende vorm opgeschreven, die een universele, trieste uitstraling krijgt. Kijk, dát is poëzie.
En eigenlijk zijn alle gedichten in Vaderland zo goed. Die nominatie is dus volledig terecht. Maar hoe verhouden Temmerman en Deckwitz (over haar debuut schreef ik al eerder) zich?
Deckwitz’ bundel is een geheel, vormt één verhaal. Temmerman maakte een bundel losse verhaaltjes. Temmerman is melancholisch, maar meestal lichtvoetig. Deckwitz is zo duister dat het er soms wat dik bovenop ligt. Wie ik prefereer hangt dus grotendeels van het weer en mijn gemoedsgesteldheid af.
En dan Vandebril, die weliswaar minder mijn smaak, maar toch ook goed is. Het kan alle kanten op dit jaar. Een voorspelling durf ik niet te doen.
[bookdata isbn=”9789085422952″]
[bookdata isbn=”9789038894140″]
[bookdata isbn=”9789460011146″]
[bookdata isbn=”9789028424340“]
Leave a Reply