Wij schrijven de langste dag van het jaar onzes heren tweeduizend en twaalf. Er staat een zachte noordoostenwind, de torenklok in het midden van het dorp slaat negen uur. Het nieuws op de radio moet nu werkelijk beginnen, helaas er gaat iets helemaal fout en opeens klinkt er een muziekje. Het late zonlicht valt op, en onder, de groene, grote geheel volgroeide bladeren van de kastanje. De deur naar de veranda staat open, er is geen merel te horen. Nu plotseling wel, in een andere tuin. Op tafel ligt Geschiedenis van het Schaakspel deel twee van Silberman en Unzicker, De Wingerdrank van Bordewijk alsmede De Vrolijke Wetenschap van Nietzsche.
Een glaasje whisky wordt omzichtig ingeschonken, links op tafel brandt een kaars. De zon zakt uit de tuin en, over en onder de bladeren van de kastanje, weg. Rechts op tafel staat de houten Mozes met zijn vijf boeken, de ogen geloken. Tegenover de houten Mozes een Indonesische krijgergod, vervaarlijk uitgedost en beschilderd, die de houten Mozes toeschreeuwt. Tussen hen in een zware kostbare schemerlamp, met regelbaar licht. Ter linkerzijde een bank met kleurige kussens en kleedjes, meer boeken, meer kaarsen, schrijfblokken, blaadjes met aantekeningen, een terzijde gelegde leesbril.
Nu is de radio uit. Alleen nog de wind en het kleine afweergeschut van een ekster naast de kastanje. Dan plotseling de merel hoog boven alles uit. De torenklok slaat half tien, een fijn sigaartje wordt opgestoken, een krant opengeslagen: Letterenfonds komt niet meer op voor de kwaliteit van de literatuur. De merel houdt niet meer op met zingen.
Het donkert snel nu.
Leave a Reply