Noem me een gekke oude papierfetisjist (je zou niet de eerste zijn) maar ik word blij van de papieren Revisor.
Het boekje dat ik hier heb is alweer de vierde ‘nieuwe’ Revisor, onder redactie van Lindner, Van Mersbergen, Peek en Stoffelsen (recent aangevuld met schrijver Bart Koubaa). Op de voorkant een foto van een debutantenbal (uit de jaren ‘50?). Binnen de kaft inderdaad veel debutanten. Sarah Arnolds, Marein Baas, Annick Vandorpe, San Bos en Leen de Graeve publiceren deze Revisor voor het eerst gedrukt werk.
De Graeve levert een absurdistisch verhaal dat naar meer smaakt. Bos lijkt in haar sfeervolle verhaal ‘Vandaag geen zon’, over een man die plots geveld wordt door verdrongen herinneringen, nog scherpte te missen wat haar formuleringen betreft. Van de verse prozaïsten is Vandorpe de meest veelbelovende met een suggestief en onheilspellend familietafereel.
Gedichten schrijven is duursport: het begint eigenlijk pas na een gedicht of vijfhonderd wat te worden en je debuteert meestal te vroeg. Sarah Arnolds begint bijvoorbeeld het gedicht ‘Kraakbeen’ veelbelovend met:
je klapwiekt je bleke stompjes
in het zand achter de flat
we kunnen nog een hoop van elkaar leren,
hebben ze gezegd, en daarom zit ik hier
de afstand naar de deur te schatten
Beklemmend. Ondanks of dankzij de babbelende parlandotoon. En het gedicht gaat goed verder, maar de laatste strofe doet dan weer overbodig en uitleggerig aan. Een scherper, meer ervaren dichter had hem geschrapt:
ik heb een clubje opgericht
voor mensen met een lelijk gezicht
je hoort erbij
Marein Baas wil van parlando en terloopse enjambementen niets weten. Zijn regels eindigen apodictisch met een punt en hij is niet bang om hoogdravend te zijn. ‘Vergeet dat je weet dat er licht is’, begint hij zijn reeks van vijf gedichten sterk. Maar dan: ‘De wereld en alles is blauw: / Glinsterend, helder blauw. // Het licht als scheurtjes van schitter, / scheurtjes als haren van goud.’ Je zou het op muziek moeten zetten, want het moet het hebben van het klankspel. Je moet het horen. Stilletjes gelezen komt het nauwelijks tot zijn recht, omdat de beeldtaal te bonkig en dik gezaagd is.
Nog een paar jaar doorbikkelen, deze twee. Maar ze komen er wel.
De gedichten van Ruth Lasters, al weer een tijdje geleden gedebuteerd met de bundel Vouwplannen, zijn duidelijk van een hoger niveau, maar de functie van ‘poëziekanon’ wordt deze Revisor waargenomen door Jos Versteegen, een dichter waarvan je de nieuwe bundels altijd blind kan aanschaffen.
En dan de essays. Een genre dat, net als het korte verhaal, steeds meer terrein verliest en dat in de literaire tijdschriften een reservaat vindt. Gustaaf Peek laat deze keer verstek gaan, maar de andere drie redacteuren publiceren wel nieuwe stukken. Stoffelsen en Van Mersbergen las ik, zoals meestal, met plezier. Het wat warrige stuk van Lindner ergerde me door het grote aantal slordige zinnen. Betram Mourits weet, ondanks de muffige ondertitel van zijn stuk (‘hoe je jezelf in gedichten kan verliezen’), goed over te brengen waarom het loont om je af en toe bezig te houden met poëzie die weinig voor lijkt te stellen, zoals de kleine gedichtjes van K. Schippers en Cees Buddingh’.
De Revisor is De Revisor. En het grappige is: de nieuwe Revisor is in mijn beleving nog steeds De Revisor. Een andere redactie, een andere insteek, een andere vormgeving – maar nog steeds een boekje dat je met respect vastpakt.
Een papieren literair tijdschrift vult het gat tussen web, krant en weekblad aan de ene kant en de boekenuitgeverij aan de andere kant. Hoeveel ruimte dat gat biedt, wat je er precies in moet stoppen en wie dat moet betalen, daar wordt – terecht – over gediscussieerd, maar ik weet dit: als ik een papieren exemplaar van De Revisor (of Tirade, Hollands Maandblad, De Brakke Hond of De Gids) in mijn handen heb ben ik blij.
Leave a Reply