Vraag me niet welke vragen er tijdens het centraal schriftelijk eindexamen wiskunde gesteld werden – ik weet alleen nog dat ik een strategie had: eerst van alle opgaven a, b en c beantwoorden en pas als er nog tijd over zou zijn de in de hors categorie vallende d en e (ik was geen held in wiskunde). Ook de vragen waarmee mijn kennis van de andere vakken getoetst werd kan ik me niet meer herinneren.
Alleen wat ze bij kunstgeschiedenis/handvaardigheid wilde weten, weet ik nog. Althans: ik herinner me twee vragen zo ongeveer. De ene was: waarom gebruikt de NS de combinatie geel/blauw op de treinen? Ik geloof dat ik in mijn antwoord in ieder geval de woorden snelheid, suggestie en flitsen gebruikte.
Waarom staan in The Beanery van Edward Kienholz alle klokken op tien over tien, was de andere vraag die ik nog weet. Dat had volgens mij alles te maken met de vriendelijke gezichtsuitdrukking die daardoor ontstaat.
Ik weet niet meer of ik toen al in The Beanery geweest was. Ik denk eigenlijk van niet, ik denk dat ik er toen alleen nog maar plaatjes van gezien had.
Van de eerste keer dat ik in het Stedelijk de container betrad die door Kienholz tot kroeg was omgetoverd herinner ik me dat ik daarna nog dagenlang het idee had dat er iemand te dicht achter mij stond. Geen prettig gevoel. Het weerhield me er niet van om elke keer opnieuw mijn beurt af te wachten om even in die wonderlijke atmosfeer af te dalen.
Naar The Beanery kun je niet kijken: je moet er naar binnen en je een weg banen, het geroezemoes en de muziek voor lief nemen en vooral die typische kroeglucht negeren.
Vandaag ga ik in het Stedelijk mijn herinneringen aan The Beanery updaten.
Leave a Reply