Dat ik niet veel van klassieke muziek weet, wil niet zeggen dat ik er niet van kan genieten. Alleen, het ontbreekt mij vaak aan argumenten en kennis van zaken om voorkeuren te verdedigen. Dat is lastig, want mijn voorkeuren zijn voor wie van klassieke muziek houdt verre van vanzelfsprekend. Bach, Beethoven, Mahler en Tsjaikovski, die liefdes behoeven nauwelijks toelichting, maar als ik de namen Eleni Karaindrou, Philip Glass, Aaron Copland, Paul Bowles en Leonard Bernstein noem, heb ik een heleboel uit te leggen. En dan kom ik dus argumenten en kennis van zaken tekort.
Zelfs als ik moet benoemen wat die vijf gemeen hebben – want ze hebben volgens mij veel gemeen – weet ik niet hoe ik dat moet zeggen. Laten we het erop houden dat ze moderne klassieke muziek maken, bij tijd en wijle tegen het minimale aan al kunnen ze ook enorm uitpakken voor koor en orkest.
Eleni Karaindrou ken ik via de films van Theo Angelopoulos, haar muziek is tegen zijn traagheid opgewassen. Het herhalen van Philip Glass verveelt mij nooit. Aaron Copland laat verlaten landschappen ook echt leeg klinken. En Paul Bowles, die schuwt het wakker schudden niet, bij hem moet je verdacht zijn op atmosferische storingen.
Bernstein is een verhaal apart. Ik ken West Side Story by heart. Ik vertaalde de openingstekst van zijn Symphony nr. 3: Kaddish om die woorden uit te spreken op de begrafenis van mijn vader. Het was vast een onmogelijke man, maar zijn liefde voor muziek werkt aanstekelijk. Ik betreur het dat ik te jong ben om Young People’s Concerts te kennen – dan had ik vast meer van klassieke muziek geweten. En zoals hij de maat slaat…
Eigenlijk had dit stukje daar over moeten gaan. Over de maat slaan. Over het gepassioneerd aanvuren van een orkest. Want ook al heb ik weinig verstand van klassieke muziek: ik kan uren kijken naar dirigerende dirigenten.
Leave a Reply