Vandaag is Gerrit Komrij één jaar dood. In Dagboek van een sportgek, het dagboek dat Mart Smeets tijdens de lange sportzomer van 2012 bijhield, schrijft hij op 6 juli:
Bert Wagendorp, die zich in de middag ineens meer liefhebber dan journalist voelde en baalde van al die kapotte renners, legt ons te midden van al die verhalen van ellende ook nog de andere ernstige zaak van de dag voor: de dood van Gerrit Komrij. Wagendorp noemt hem een enorm leuke, aimabele, intelligente man die mooie cynische essays kon schrijven. Ik memoreer dat Komrij mij eens staande hield en vroeg of hij niet eens een etappe in de Tour kon meemaken. Dat leek hem een bijzondere dagpassering, zoals hij letterlijk zijn [hier had, neem ik aan, zei moeten staan, lw]. Hij wilde ook de magie van die ‘praattafel’ met die wielermannen weleens meemaken, zei hij toen.
Jammer dat hij niet meer kan aanzitten. Wij kunnen nog wel zijn boeken lezen.
Over het verband tussen fietsen en lezen, schreef Gerrit Komrij het sonnet Fietstocht. Het staat in de bundel Luchtbespiegelingen (2001):
Fietstocht
Het verre postkantoor was de magneet.
Niet om de luchtpostzegels of de taal
Van overzeese stempels – nee, het deed
Op tweehoog ’s middags dienst als jeugdleeszaal.
Tweemaal, op dinsdag en donderdag,
Verdween ik in het ruime trapportaal
En kwam weer buiten met een brede lach.
Ik had mijn voorraad boeken andermaal.
Met in mijn hoofd een eerste regel die
Ik vluchtig had gezien bij een verhaal
Werd, fietsend, al naar het vervolg gegist.
Toch geselde ik vervaarlijk het pedaal
Om sneller thuis te zijn, omdat ik wist:
Het boek is beter dan de fantasie.
Paul van de Wiel says
Door de verwijzing op de Contrabas kwam ik op deze site terecht. Leuk om je ook hier aan te treffen, Liliane. Het is niet zijn beste gedicht maar ik had nooit gedacht dat Komrij in wielrennen geïnteresseerd was. Ik vind het een zwaar zinloze bezigheid maar ik kan niet nalaten toch elke dag naar het laatste uur van een etappe te kijken.