Omdat je niet alles kunt hebben en ik dus niet altijd voor alle actuele gebeurtenissen een literair citaat paraat heb, kan ik nu pas terugkomen op het nieuws van vorige week (of is het alweer de week daarvoor) over de weerstand die niet in vertegenwoordigende lichamen gekozen leden van politieke partijen voelden die ondanks hun niet gekozen zijn op de stoel van officiële volksvertegenwoordigers gaan zitten om het woord te voeren en vragen te stellen.
Deze stand-in politici – die overigens bij de laatste verkiezingen wel verkiesbaar waren en op de lijst stonden – zouden de democratische orde verstoren. Alleen wie gekozen is, heeft het recht van spreken.
Vandaag las ik De heimelijke winnaar, het laatste verhaal in de bundel Een dure grap en andere dorpse verhalen van Siegfried Lenz (vertaling W. Wielek-Berg). Daarin wordt een dringend beroep gedaan op de in het dorp Bollerup zeer beminde boswachter Fiete Feddersen om zich verkiesbaar te stellen voor een partij die de dorpse belangen op groene wijze dient. Feddersen – die weliswaar in staat is om zeldzaam bondig te formuleren – voelt daar ondanks zijn bereidheid te helpen waar er geholpen moet worden, weinig voor. Hij kent zichzelf en weet dat het hem aan een belangrijke eigenschap ontbreekt waarover een politicus moet beschikken: redenaarstalent.
Daar heeft de partij in voorzien. Ze hebben een ander bereid gevonden het woord te voeren en lastige vragen te beantwoorden. Fiete Feddersen laat zich overhalen.
Tijdens een politieke bijeenkomst in het dorpscafé moet blijken of het format voldoet. De tegenstander trekt fel van leer, de stand-in zorgt voor weerwoord en alleen al het instemmend knikken van Fiete Feddersen is goed voor veel bijval.
Als het debat aangekomen is bij een heet hangijzer – moet het dorp een sporthal en een manege rijker worden (op dit punt moest ik denken aan Jan Siebelink die in de romans over het geloof van zijn vader nu eens een sporthal, dan weer een zwembad en soms ook een manege laat verrijzen achter de kwekerij van zijn vader: allemaal voorzieningen die voor geluids- en gemoedsoverlast zorgen) – wordt het spannend. Het is op dit punt dat de stand-in met een mond vol tanden staat, de opponent – Eduard Kallesen – staat op het punt die situatie uit te buiten:
‘Kallesen zou Eduard Kallesen niet zijn geweest als hij niet direct de kans had gegrepen om zijn op punten verliezende tegenstander knock-out te slaan. Hij veerde overeind. Gedragen door het applaus begon hij een nieuwe redevoering. Hij wilde van Fiete weten hoe die stond tegenover de bouw van een nieuwe sporthal en manege – met andere woorden hoeveel waarde Fiete hechtte aan de gezondheidspolitiek. “Met een manege kan Bollerup een middelpunt worden,” riep hij. De wedstrijden van het Noorden zouden er gehouden kunnen worden. Met spel en sport konden de kinderen gezond opgroeien enzovoorts. Wel?’
Fiete Feddersen voelt zich geroepen om deze vraag zelf te beantwoorden. Wars van het politieke spel valt hij terug op wat hem bekend is: de bewoners van het bos die hun eigen oplossingen voor problemen gevonden hebben. Volgens hem hebben de kinderen geen dure voorzieningen nodig:
‘En daarom zou ik willen zeggen: waarom een manege? Breng de kinderen naar het bos en laat ze daar spelen als de dassen. Ze zullen hun dankbaarheid tonen met vrolijkheid.
Niet het gebruikelijke applaus, een storm van bijval brak los.’
Elk politiek probleem gaat hij te lijf met een bosgelijkenis. Ondanks zijn succes vraagt hij aan het eind van de avond de aanwezigen toestemming om zijn kandidatuur in te mogen trekken:
‘ “Het is,” zo zei hij, “omdat mij politieke kennis ontbreekt” en toen ging hij zitten.’
Ondanks dat wint de partij die maar wat graag de populaire maar politiek onbekwame Fiete Feddersen had willen inlijven.
Leave a Reply