Vandaag gaat de donorweek van start. Vanmorgen stuitte ik in het hoofdstuk Vlees: noodzaak en luxe – het vijfde in Hamburgers in het paradijs: voedsel in tijden van schaarste en overvloed van Louise Fresco – op deze passage:
‘Kannibalisme bij dieren staat ons net zo goed tegen als bij mensen, in elk geval bij hogere dieren, zelfs al zou je kannibalisme in het dierenrijk als een evolutionaire aanpassing kunnen zien, een efficiënte manier van voedselvoorziening en regulering van de populatie. Immers, ook bij voornamelijk vegetarische chimpansees zijn gevallen van kannibalisme waargenomen. De beroemde antropoloog Claude Lévi-Strauss stelde dat mensen ten diepste allen kannibalen zijn. Hij noemde kannibalisme voedselkundige incest, een verwijzing naar dat andere, even grote taboe. De meest overtuigende manier waarop wij ons met de ander identificeren is door hem op te eten, schreef hij. Bij veel zogenaamde primitieve stammen is kannibalisme een spirituele daad tegenover de overledene. Veelal is het een gebaar van respect en zelfs intimiteit, of een vorm van onderwerping van vijanden door hun krachten op te nemen. Ook bij mensenoffers, zoals bij de Azteken en in het verhaal van Abraham en Izaäk, gaat het nooit om een lichtzinnige handeling. Lévi-Strauss was de eerste die het verband legde met orgaandonatie. Is er een principieel verschillen tussen het eten en het ontvangen van een orgaan? En hoe zit het dan met moedermelk? Of bloed geven? Met wat goede wil zou je dergelijke daden van opoffering en liefde ook als een vorm van kannibalisme kunnen zien. Als kannibalisme niets vrijblijvends of gewelddadigs heeft, maar een teken is van respect, zou het eten van een dier in deze geest gezien moeten worden: een daad waarmee de kracht van het dier overgaat op de mens.’
Ik wil graag weten hoe Lévi-Strauss het precies gezegd heeft, in welke context. In de bibliografie noemt Louise Fresco één titel van Claude Lévi-Strauss: Le cru et le cuit. Dat is niet de titel die ik in de kast heb staan. Ik kom niet verder dan Het trieste der tropen. Maar ook in wat misschien wel de bekendste van al zijn titels is, zegt Claude Lévi-Strauss één en ander over kannibalisme, al maakt hij de vergelijking met orgaandonatie daarin niet.
Hij heeft het in Het trieste der tropen over kannibalismeals hij schrijft over het relativeren van ‘barbaarse’ zeden en waarschuwt voor het te snel trekken van conclusies.
‘Laten we als voorbeeld eens kijken naar kannibalisme, dat ons van alle primitieve gebruiken waarschijnlijk de grootste afschuw en weerzin inboezemt. Allereerst zullen we een aparte beschouwing moeten wijden aan de zuiver alimentaire vormen van kannibalisme, dat wil zeggen de vormen waarin de behoefte aan mensenvlees wordt verklaard door de schaarste aan ander dierlijk voedsel, zoals het geval was op sommige Polynesische eilanden. In geen enkele samenleving is morele bescherming tegen dit snakken naar voedsel ingebouwd. Voedselgebrek kan ertoe leiden dat mensen alles eten wat maar voorhanden is; de vernietigingskampen, een voorbeeld uit een recent verleden, bewijzen dat.
Blijven dus over de vormen van kannibalisme die we positief kunnen noemen, en die een mystieke, magische of religieuze grond hebben. Dat is bijvoorbeeld het geval als een stukje van het lichaam van een voorouder of een deel van het lijk van een vijand wordt opgegeten hetzij om zijn goede hoedanigheden te laten overgaan op degene die zijn vlees heeft gegeten, hetzij om zijn macht te neutraliseren. Meestal gaat de voltrekking van deze riten met zeer weinig ophef gepaard en zijn er zeer geringe hoeveelheden organisch materiaal mee gemoeid dat wordt vermalen of vermengd met andere voedingsmiddelen. Maar afgezien daarvan, zelfs wanneer er minder geheimzinnig over wordt gedaan, zullen we moeten erkennen dat de morele veroordeling van zulke gewoonten duidt hetzij op het geloof in de wederopstanding van het lichaam, die in gevaar zou worden gebracht door de vernietiging van het dode lichaam als zodanig, hetzij op de aanname van een verband tussen lichaam en ziel en het daarmee corresponderende dualisme; dat wil zeggen gelijksoortige overtuigingen als waarop de rituele consumptie van mensenvlees is gebaseerd, en die we dus ten onrechte hoogstaander vinden. Zeker omdat de achteloosheid waarmee met de nagedachtenis van de overledenen wordt omgesprongen, iets dat ten nadele van het kannibalisme gezegd zou kunnen worden, beslist niet onderdoet voor de achteloosheid die bij ons in de snijzalen wordt aangetroffen.’
(vertaling Marianne Kaas)
Nog belangrijker dan het in een context plaatsen van zeden, is zijn waarschuwing om niet te snel te oordelen. Elders wordt immers met net zoveel verbazing dan wel afgrijzen gekeken naar onze ‘barbaarse’ zeden.
Wat Claude Lévi-Strauss en Louise Fresco gemeen hebben is dat zij proberen om de grote lijnen en de details van hoe ‘iets’ er nu uitziet en hoe er tegenwoordig tegenaan gekeken wordt – ongeacht het onderwerp – te voorzien van een historische en een culturele context.
Vanmorgen hoorde ik op de radio dat jongeren opvallend vaak JA zeggen als gevraagd wordt of ze bereid zijn organen te doneren. Van de achttienjarigen die vorige maand een brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid kregen met het verzoek zich te registeren, reageerde 40.000 jongeren binnen twee weken op het schrijven van de staatssecretaris. Driekwart (76%) van hen verklaarde zich bereid, tegenover zestig procent van de 5,6 miljoen Nederlanders die tot nu toe de moeite namen hun keuze – JA of NEE – in het register Orgaandonatie vast te leggen.
Ik vermoed dat dit niet alleen een daad van opoffering en liefde is. Er moet ook een historische dan wel culturele verklaring zijn. Misschien dat nu geloof en godsdienst steeds meer terrein verliezen orgaandonatie minder als de schending van het lichaam gezien wordt die het opstaan uit de doden onmogelijk maakt.
Henk says
Barbaarse zeden van in onze ogen primitieve samenlevingen zijn veelal geholpen met grote hoeveelheden psychedelica uit het oerwoud zoals we begrijpen van Levi Strauss.
Die psychedelica zijn eigenlijk alleen nodig om een emotie die wij ook zouden voelen te onderdrukken.
Ik vind het in geen enkele verhouding staan tot de gruwelijke manier waarop onze westerse beschaving zich heden gedraagt tov primitieve culturen.