Wie een verhaal schrijft dat in het verleden speelt, moet goed nadenken over de taal die de personages spreken. Teveel taal van toen kan de lezer afschrikken – ik denk dat daarom niet alle lezers die in Gewassen vlees van Thomas Rosenboom begonnen het ook daadwerkelijk uitlazen – maar doen alsof taal er niet toe doet, doet geschiedenis en taal geen recht.
Taal leeft en woorden verschijnen en verdwijnen. Woorden die in onbruik raken verdwijnen al dan niet geruisloos, nieuwe woorden krijgen een kans en als ze minstens drie jaar lang in het dagelijkse taalgebruik voorkomen worden het woordenboekwoorden (als ze geluk hebben en het de redactie van De Dikke Van Dale behaagt).
Wat vroeger letterlijk genomen moest worden, heeft nu misschien alleen nog een spreekwoordelijke betekenis. Hoe meer tijd er verstrijkt, hoe groter de kans dat de herkomst en oorspronkelijke betekenis van woorden en uitdrukkingen buiten beeld raakt.
Een nieuwe vertaling, nodig omdat de taal evolueert en teksten toegankelijk moeten blijven en begrepen moeten worden, en we raken ook die inmiddels vertrouwde spreekwoorden en gezegden kwijt.
Het is een kwestie van tijd, maar straks is er niemand meer die weet waar ‘IJdelheid der ijdelheden, en alles is ijdelheid (en het najagen van wind)’ vandaan komt (het staat in het tweede vers van het eerste hoofdstuk van een van mijn juist vanwege de taal favoriete Bijbelboek Prediker), als er dan tenminste nog iemand leeft die die woorden in de mond kan nemen.
Want sinds de nieuwste Bijbelvertaling staat er ‘Lucht en leegte, zegt Prediker, lucht en leegte, alles is leegte’. Ik vind dat minder mooi en minder indrukwekkend, maar omdat ijdelheid tegenwoordig te vaak als verwaandheid en niet meer als ijl wordt begrepen, was ingrijpen noodzakelijk. (Overigens klinkt in de Bijbel die ik in 1980 cadeau kreeg – de Willibrord-vertaling uit 1977 – dat vluchtige en misschien wel tevergeefse wel door: ‘IJl en ijdel, zegt Prediker, ijl en ijdel, alles is ijdel’)
Lydia Rood is zich bewust van het veranderen van taal. En ze speelt er in Kathelijne van Kenau mee. Het verhaal dat ze vertelt – over een moeder-dochterrelatie die beïnvloed wordt door gebeurtenissen tijdens het Beleg van Haarlem – speelt in 1572/1573. Afgezien van die specifieke historische context – Kenau Simonsdochter Hasselaer heeft bestaan, al weten we niet alles over haar leven – is Kathelijne van Kenau ook een heel eigentijds verhaal.
Het gaat over het ontwikkelen van geweten – Kathelijne bespaart haar zusje een onontkoombaar gruwelijk einde door haar een relatief pijnloze dood te gunnen. Lydia Rood laat voelen hoe Kathelijne worstelt en haar schuldgevoel projecteert op het gedrag van haar moeder die haar lijkt te negeren. Maar Kenau, toch al geen vrouw die te koop loopt met haar gevoelens, rouwt en dat belet haar om haar eveneens treurende dochter tot steun te zijn. Ondertussen woedt de strijd Haarlem door.
Wat verhaal betreft is Lydia Rood met handen en voeten gebonden aan de geschiedenis en aan het script van een film waarvoor zij de weg bereidt (Kenau, regie: Maarten Treurniet, scenario Marnie Blok en Karen van Holst Pellekaan).
Maar in haar taal is ze vrij. En van die vrijheid maakt ze optimaal gebruik. Kathelijne van Kenau is een historische roman, maar daar trekt Lydia Rood zich wat taal betreft niets van aan. Haar personages praten (bijna) zoals jongeren van hun leeftijd ook nu nog gewend zijn zich te uiten. In Kathelijne van Kenau staan geen woorden die in onbruik of verdwenen zijn, en je hebt geen woordenboek nodig om te begrijpen wat er staat.
Maar tegelijk is er Lydia Rood veel aan gelegen om de taal recht te doen. Om de vanzelfsprekendheid van het hedendaagse van de taal te relativeren. Ze geeft woorden en uitdrukkingen die wij alleen nog in overdrachtelijke zin gebruiken – onder andere in de vorm van spreekwoorden en gezegden – hun oorspronkelijke betekenis terug.
Door het ijs zakken, tenten opslaan, de noodklokken luiden, een putjesschepper, ergens een halszaak van maken, de hele santenkraam: vroeger hadden deze woorden/uitdrukkingen alleen maar die letterlijke betekenis. Dat was in de tijd dat een poortwachter nog iemand was die de toegang tot een stad bewaakte.
Als je weet dat ze het doet, liggen er voorbeelden voor het oprapen, maar Lydia Rood overdrijft niet. Twee zegswijzen licht ik er nog even uit. De ene – ‘Mijn man heeft mij op de koop toe gegeven’ – vanwege het wrange, de andere – ‘Zou dat nou lekker zitten, zo’n molensteen op je nek.’ – omdat ik meteen aan Hans Goedkoop moest denken die zich voor de serie Gouden Eeuw door Hendrik Kerstens liet fotograferen met bij wijze van kraag de slang van een afzuigkap om zijn nek gedrapeerd.
Net als Lydia Rood verwijzen fotograaf en programmamaker daarmee op speelse wijze naar de invloed van de Spanjaarden op de Nederlandse mode, waar de molensteen- of pijpkraag in de zestiende eeuw heel hip was.
Paul van de Wiel says
Wat een schitterende omslag!
Paul van de Wiel says
Waarmee ik niets wil afdoen aan de ook deze keer weer originele bespreking over het taalgebruik in deze roman. Ik stel de besprekingen op Hanta sowieso op prijs en laat er mijn keuze voor het lezen van een nieuwe roman vaak van afhangen.
melanieleks says
http://www.youtube.com/watch?v=YFIESiMNGBc HEERLIJK BOEK! Prachtig verhaal en hopelijk mag ik straks mijn kindjes mee naar de film nemen.