Als ik op bladzijde 102 van Lichtjaren van Stephan Enter lees dat Hella haar oog laat vallen een Steinway-vleugel die ƒ 49.999,- kost, komt spontaan de vraag ‘de euro, sinds wanneer ook weer’ op. Niet omdat ik denk dat Stephan Enter zich vergist heeft – daar is hij volgens mij veel te nauwgezet voor – maar omdat ik vermoed dat het nadrukkelijk noemen van het gedrag in guldens geen toeval is.
De eerste druk van Lichtjaren verscheen in april 2004, ruim twee jaar na de invoering van de euro, maar de handeling die Stephan Enter beschrijft – hij springt in Lichtjaren nogal heen en weer door de tijd – vindt ruim voor die datum – 1 januari 2002 – plaats.
In het heden verlaat Nils Groede zijn eigen promotiefeestje om in het gezelschap van iemand van vroeger herinneringen aan te maken. Van Tobias Fenne – hem kent hij van vroeger, toen hij nog met Hella was – krijgt hij een uitnodiging:
‘Zijn hand verdwijnt gedeeltelijk in de binnenzak van het fluwelen jasje. Hij haalt er iets uit – een treinkaartje, zo lijkt het. Bij nadere beschouwing blijkt het een artistiek vormgegeven toegangsbewijs te zijn voor het slotfeest. Mijn tweede cadeau vandaag.
Laatste reis naar Atlantis, lees ik.
“Je komt wel hè,’ dringt Tobias aan. “Ik heb er flink voor moeten dokken.” Toegang 20 euro, zo staat ook nog aangegeven; het bedrag dat hij me verschuldigd is.’
Op bladzijde 187 krijgt Nils een biljet in zijn handen gedrukt. Een vergoeding voor een door Hella geleverde prestatie tijdens een huisconcert:
‘Ondanks de duisternis zag ik dat het er een met een vuurtoren was, het soort dat ik zelden in handen kreeg.’
Het klopt. Deze scène speelt in het verleden.
De dag na het concert vertrekken Hella en Nils voor hun eerste vakantie naar Zwitserland. En dus moeten ze geld wisselen zodra ze een grens passeren.
Dat geld wisselen doet Nils denken aan het biljet dat hij de vorige dag namens Hella – al wist zij van niets – in ontvangst genomen heeft:
‘Ik stak liggend mijn hand in mijn broekzak, haalde mijn portemonnee te voorschijn, trok het briefje van tweehonderdvijftig eruit, wapperde ermee voor je gezicht en zei: “Ik heb niets gezegd. Dit is van manlief – Edith mocht het niet weten. Stukje support voor de kunst zal ik maar zeggen.” ’
‘Zijn bezwete gezicht toont opluchting – hij heeft gevonden wat hij zocht. Zijn hand komt te voorschijn, hij reikt me de twee briefjes van tien aan die hij van me had geleend.
“Laat maar zitten!” roep ik en geef hem zijn glas.
“Geen sprake van!” zegt hij en dus pak ik ze maar aan en frommel ze in mijn broekzak.’
En dat zijn dan weer briefjes in euro’s. Al schrijft Stephan Enter dat niet. Maar we zijn weer in het roman-heden aanbeland.
Leave a Reply