Doem en roeping. Oek de Jong en de bijbelse erfenis. Die titel gaf Jaap Goedegebuure aan zijn bijdrage aan het symposium Terug naar een naaktheid: levensbeschouwelijke aspecten van het werk van Oek de Jong. Jaap Goedegebuure doet in zijn lezing wat hij gewoon is te doen: wijzen op sporen van de bijbel – in het bijzonder het oude testament.
Het was geen uitputtende opsomming die Jaap Goedegebuure gaf. Hij lichtte een paar volgens hem veelzeggende voorbeelden van bijbelse intertekstualiteit in het oeuvre van Oek de Jong uit. Zo komt hij via 1 Sam. 3 – de roeping van Samuel – en Gen. 4 – over de offers van Kaïn en Abel en de jaloerse aard van de eerste – te spreken over de roeping van Abel – het personage in Pier en oceaan, niet de bijbelse figuur – tot het schrijverschap.
Gedoemd en uitverkoren. De tegenstelling die Jaap Goedegebuure tot het thema van zijn betoog heeft gemaakt zit ook in de verwijzing naar de roeping tot het schrijverschap. Het schrijverschap – hoe mooi het vak ook is (Oek de Jong gebruikt aan het eind van de dag de termen ‘geluk, genot en wellust’ als hij het over het schrijven heeft, hij vindt dat schrijvers zich veel te weinig in positieve zin over het ambacht uitlaten) – is een uitverkiezing die moeizaam verloopt. Schrijven gaat niet vanzelf. Om te kunnen schrijven moeten weerstanden overwonnen worden. Aldus Jaap Goedegebuure.
Schrijvers die met de bijbel zijn opgegroeid ontlenen daar niet alleen thema’s maar ook taal aan. Jan Wolkers verwoordde die schatplichtigheid zo aan het einde van het essay Op de vleugelen van de profeet – uit de bundel Tarzan in Arles, ook opgenomen in De schuimspaan van de tijd: verzamelde essays – waarin hij het ook heeft over de last die het geloof was:
‘Toen ik zelf ging schrijven en mijn eerste verhaal publiceerde, schreef men dat ik om zo’n gaaf verhaal te kunnen schrijven vele jaren in stilte geoefend moest hebben. Niets was minder waar, maar ik liet het maar zo. Hoe had ik kunnen uitleggen dat mijn voorbereiding op het schrijverschap eigenlijk al prenataal een aanvang had genomen. Dat ik tot aan mijn zeventiende jaar, toen ik het ouderlijk huis verliet, niet zozeer gesticht was door een heilsboodschap als wel onderwezen in de wetten van dramaturgie, poëzie en dialoog.’
Zijn woorden worden in de aula van het Academiegebouw die vroeger kerk was warm onthaald.
Leave a Reply