Het enige bezoek dat ik ooit aan het Institut Néerlandais bracht, was van korte duur. Ik snelde in het kielzog van iemand die graag op het laatste nippertje ergens arriveert 121 Rue de Lille binnen. Om vervolgens te constateren dat we daar voor de activiteit waar wij voor kwamen – de vertoning van de film Shouf Shouf Habibi in aanwezigheid van de regisseur en een van de hoofdrolspelers – aan het verkeerde adres waren. De screening vond niet ten huize van het Institut Néerlandais plaats, maar in een bioscoop elders in Parijs.
We spoedden ons naar de taxistandplaats aan het begin van de straat en vonden iemand bereid ons naar daar te brengen. Het gesprek – ik schikte mij noodgedwongen in de rol van toehoorder – ging, omdat we nu eenmaal gezegd hadden dat we naar de bioscoop wilden, over film. Meer in het bijzonder over de beschermde status van Franse films, die de bioscoopladders in het thuisland domineren.
Toen we aankwamen waar we wel moesten zijn – waar weet ik niet meer precies, wel dat ik tijdens het toehoren in een flits het Theâtre Sarah Bernhardt (Place du Châtelet, Sarah Bernhardt bestierde het van 1898 tot 1923) zag – bleken we weliswaar te laat te zijn, maar nog tijd genoeg te hebben. We moesten aansluiten in de lange rij wachtenden. De belangstelling voor Shouf Shouf Habibi was groot. De roem was regisseur Albert ter Heerdt vooruitgesneld. De toenmalige directeur (she) Rudi Wester veraangenaamde het wachten door ons bemoedigend toe te spreken.
Dat was de eerste en enige keer dat ik daadwerkelijk deelnam aan een door het Institut Néerlandais georganiseerde activiteit om de Nederlandse cultuur te verspreiden.
Aan dat onder de aandacht brengen, komt binnenkort een einde. Het Institut Néerlandais gaat definitief dicht. Het ministerie van Buitenlandse Zaken bezuinigde het weg.
Zelfs de Franse krant Le Monde – of eigenlijk, vooral Le Monde – sprak er toen het nieuws vorig jaar bekend werd schande van dat er alleen naar het culturele rendement gekeken werd en dagblad Libération concludeerde dat het Institut Néerlandais, met zijn exposities, filmclub, concerten, literaire avonden en theater- en dansvoorstellingen, tot “een van de actiefste van de ruim veertig buitenlandse culturele instellingen” in de hoofdstad gerekend moest worden.
Het Institut Néerlandais was sinds 1957 in het pand aan de Rue de Lille gevestigd (als huurder, het huisde onder een dak met kunstcollectie van Frits Lugt, een van de grondleggers van het Institut. Die huur was wel een struikelblok, maakte ik begin dit jaar op uit een artikel in de NRC: ‘Het ministerie stelde eerder de culturele activiteiten te willen overhevelen naar de ambassade, zoals in Londen en Berlijn. Dat moet een besparing opleveren op de vaste lasten, zoals de 470.000 euro die het Institut Néerlandais jaarlijks aan huur betaalt voor het monumentale pand in het statige 7de arrondissement.’)
Het schijnt dat Willem Frederik Hermans ooit de ambitie koesterde er de conciërge te zijn.
Het Institut is straks niet meer. Maar gelukkig hebben we het boek nog. Pieter van den Blink tekende in 121 Rue de Lille toen er nog geen einde aan leek te komen de voorlopige geschiedenis van de culturele ambassade (die ook kunstenaars tijdelijk onderdak, werk- en expositieruimte bood) van Nederland in Frankrijk op.
En de bibliotheek, die gaat grotendeels naar de universiteit van Rijsel. Die verhuist dus van de Rue de Lille naar Lille.
Leave a Reply