‘Het is een leuke en ik mag wel zeggen leerzame vriendschap geweest’, is een van de weinige uitspraken die Marie-Louise Doudart de la Grée deed over haar vriendschap met Anna Blaman die ontstond nadat ze het in hun brieven eerst alleen hadden over de door Marie-Louise Doudart de la Grée geschreven roman Vae solis. Anna Blaman vond de inhoud en opzet sympathiek, maar vond het boek literair niet te verteren, lees ik in de inleiding die Aad Meinderts ter begeleiding van de brieven van Anna Blaman aan haar, gebundeld in Dit tussen ons is geen eenzaam avontuur: brieven aan Marie-Louise Doudart de la Grée en aan Alie Bosch.
Dit is niet de eerste brief die Anna Blaman haar schreef, maar wel de eerste nadat ze Marie-Louise voor het eerst ontmoet had:
Dinsdagavond 24. November 1948 R’dam
Lieflijke Marie Louise,
Nu ik je gezien, gehoord, gevoeld en beleefd heb, zover en zo intensief als dat maar mogelijk is in een eerste ontmoeten, begrijp ik dat het vrij moeilijk is je te waarderen en lief te hebben op een wijze die voor jou nog niet dagewesen is – Als ik zeg dat ik je van een onthutsende charme vind en dan in details zou treden over de mooie dingen van het mooie wijfje dat je bent, dan ga je gevleid en behaagziek lachen, maar verbaasd kan jue daarover niet zijn – want hoe vaak heb je dat al niet gehoord? – Maar toch zie ik jou misschien een beetje anders dan wie ook die met een verlangen in zijn (haar) hart de ogen op je richtte of de armen naar je uitstrekte. Ik wist namelijk helemaal niet dat er van elke droom ergens in de wereld, in het leven een werkelijkheid als de afspiegeling daarvan bestond. Ik dacht dat de droom altijd een verzoening was met het tekort in de werkelijkheid. Maar jij bent van Maandagmiddag half vier tot Dinsdagmiddag half vier ononderbroken het trefpunt van al mijn dromen geweest, in werkelijkheid. Vierentwintig uur lang. Ik ben nog steeds bezig al je halve en hele verhaaltje te herdenken. In al je verhaaltjes schuilt je enorme beleefvermogen, je levenskennis en je kennis van het ingewikkelde mooie dier dat mens heet. Sommige verhaaltjes grif ik extra diep in mijn geheugen, en later zal je ze op de een of andere manier terugvinden in een nieuw boek. Je kan me nooit meer teleurstellen, geliefde van mijn hart, al zou je morgen of overmorgen of over een maand hevig geïntrigeerd zijn door een ander, door een andere Gerry desnoods, ik weet zeker dat ik je niet alleen als mooi, lief, zacht wijfje, maa ook als mens zo innig als dat maar kon, zo eerlijk ook, aan mijn hart heb gesloten. Ik ben van nature beschroomd en bescheiden. Dat heb je al gemerkt. Het viel je op dat ik alles vroeg en jij zei dan: dat hoef je toch niet te vragen? – Ik heb nooit het gevoel dat ik het zogenaamde bezitsrecht op een ander wezen kan laten gelden. Jij blijft jij, al zou ik ook de wens voelen dat ik in jou of jij in mij zou opgaan. Ergens in mijn achterhoofd blijf ik de geliefde toch zien als een lieflijk fenomeen dat ik ontmoet, en waar iets met ontmoeten begint bestaat ook het afscheid. Maar hoe en wanneer dat afscheid ook zou zijn, ik zou altijd blijven weten dat je een heerlijk mens bent. – Ondertussen kan ik me niet voorstellen dat “onze lieve Heertje” naargeestige rotstreken uithaalt met jouw buik (buik is een heel gek woord!). Ik wacht op je brief die me hierover geruststelt; maar je moet het precies schrijven, zonder wat ook te mitigeren. – Moeder, zuster en zwager waren doodnieuwsgierig en wilden weten of jouw werkelijkheid beantwoordde aan je foto’s, ze wilden véél weten: ik heb ze gezegd: het is een lieflijk wezen met een compleet gevoel voor humor – meer niet. Ik veronderstel nu dat jouw Frans aan je bed gezeten heeft en dat Arabella goed voor je zorgt. En dat er geen Gerries op het balkon klimmen om je te na te komen op een manier die haar het leven zou kosten als ik dat zag. Ik zou haar wurgen. Ik ben natuurlijk lang niet zo sterk als deze he-vrouw, die mannetjesputter; je hebt me nu gezien en je weet dat ik mager ben; maar ik ben ook hartstochtelijker dan je tot op heden weet. Ik kan me als ’t moet aan iemands hals klemmen en niet eerder loslaten dan wanneer ik jou daarmee gered zou hebben. Nu ben ik erg moe. In de trein heb ik van Utrecht tot Rotterdam met een beslist mooie man sigaretten zitten roken en gepraat over sigarettenmerken en onze appreciaties daarvan, over de huidige lichtzinnigheid en echtscheidingen en oer de vormen waarin dronkenschap zeer genietbaar is – Ondertussen voelde ik jou in mijn buik en hart, dat was heerlijk. En ondertussen wist ik ook dat je in het ziekenhuis was en wou ik graag geloven in de magische kracht van liefdevol meeleven met je, want dat deed ik, en misschien was het geprik dat je daar moest ondergaan daardoor niet erg.
Dag lieve vrijpoes, ik ben niet van je weg al zit ik hier weer op mijn kamer. Zoentjes en omhelzingen, je Anna
Tijdens de Olympische Winterspelen in Sotsji staat er elke dag een literair fragment op Hanta waarin aan homoseksualiteit gerefereerd wordt.
Leave a Reply