Hoe groot kan groot zijn in een land waar grootheid geldt
als overdaad, bescheiden streven wordt geteld
als grote deugd en kleinheid als ons grootste wapen?
Toch kan ik zeggen dat een groot man is ontslapen
en dat het pas geeft dat een groot man woorden spreekt,
geweld in waar verdriet, van tranenvloed doorweekt,
Als mede-Nederland en vooral als vriend
van hem die vriend was van eenieder die verdient
de naam fatsoen in blank blazoen modest te dragen.
Vandaar dat ik hier sta. En in dit groots beklagen
past geen bescheidenheid. Ik neem aan dat ik mij
niet meer aan u hoef voor te stellen. U kent mij
als schilder, denker, vriend, vooral als groot acteur,
de grootste, zegt men, en de juiste om grandeur
aan grootsheid en douleur aan droefenis te paren
op deze droeve dag aan deze groeve, waar een
vermaarde leider thans zijn laatste rustplaats vindt.
Dacht u hier met Vondel te maken te hebben of wellicht met Shakespeare? Helaas. Dit is het begin van De eeuw van mijn dochter van Ilja Leonard Pfeijffer. Een toneeltekst – een tragedie in vijf bedrijven, naar het voorbeeld van de klassieken – over Nederland op zijn retour.
Als De eeuw van mijn dochter begint is de leider van het land dood en zijn begrafenis gaande. Die grafrede wordt uitgesproken door vriend van dienst Jeroen Krabbé, waarmee Ilja Leonard Pfeijffer spot met de keren dat Jeroen Krabbé bij gelegenheid van hun overlijden getuigde van zijn vriendschap met prominente medelanders.
Gisteren zag ik zijn zonen Martijn, Jasper en Jakob dit beeld weerleggen in een special van Opium. In het atelier van hun vader verklaarden zij eendrachtig dat Jeroen zich niet wil laten voorstaan op de mensen die hij kent, maar dat hij die mensen – die hij eerst zelf ook alleen maar van een afstand kon bewonderen – wil delen.
Voor Ilja Leonard Pfeijffer zal dat geen reden zijn om afstand te nemen van De eeuw van mijn dochter waarin Jeroen Krabbé probeert zich over de weduwe en het land – ondanks de Olympische goden die het besturen – te ontfermen.
Leave a Reply