Sinds Sluitingstijd – de in 2003 verschenen gebundelde columns uit het Leids universitair weekblad Mare – is er voor Christiaan Weijts veel veranderd. Hij schrijft nog steeds columns, maar nu in de kantlijn van zijn schrijverschap, terwijl hij dat toen deed terwijl hij tevens redacteur van Mare was.
(Er is nog iets veranderd: Christiaan Weijts heeft inmiddels een rijbewijs. Al gebruikt hij het nog wel, hij is niet langer afhankelijk van het openbaar vervoer laat zich lezen, maar belangrijker dan dat: nu hij weet hoe een auto werkt, is zijn arsenaal vergelijkingen en metaforen aanzienlijk uitgebreid.)
Hoe Christiaan Weijts het en zijn schrijverschap ziet en langs welke wegen hij werkelijkheid transformeert tot fictie, daarover gaan de columns in Achternamiddagen: rondleiding door het atelier van de schrijver – stukken die deels eerder verschenen, in NRC Handelsblad, nrx.next en De Groene Amsterdammer.
Wie bij een atelier denkt aan een fysieke ruimte waar gewerkt – in dit geval geschreven – wordt, zal vreemd opkijken van Achternamiddagen. Want anders dan de baviaan (ik denk dat het een baviaan is) die zich op de cover achter zijn schrijftafel in alle mogelijke bochten wringt om uiteindelijk tot de conclusie te komen dat wat hij gemaakt heeft niet publicabel is, bevindt de schrijver zich overal en nergens, maar nauwelijks aan een schrijftafel.
‘Schrijven’, is volgens Christiaan Weijts namelijk, ‘maar een heel miniem onderdeel van het schrijven.’ Wat er fysiek en mentaal bij komt kijken, daarover gaat Achternamiddagen, waarbij Weijts twee tritsen maakt van de onderwerpen die hij aansnijdt: ‘schrijven – lezen – gelezen worden’ en ‘beeld – klank – taal’.
‘Schrijven – lezen – gelezen worden’ gaat over smaak ontwikkelen, onderscheid leren maken, kwaliteit herkennen. Over het zien van de potentie van wat uit de werkelijkheid fictie kan worden en het benutten van nuances van taal. Over het afkijken van de kunst door het werk van anderen te ontleden, over manieren van spreken en het zorgvuldig kiezen van woorden. Over opgeleid worden en rekenschap afleggen. Over de noodzaak van schrijven en het hypocriete van valse bescheidenheid.
Uit deze opsomming moet vooral niet de indruk ontstaan dat Achternamiddagen een handboek voor schrijvers is. Dat is het ondanks alle nuttige wenken – de goede verstaander zal ze herkennen en er zijn voordeel mee doen – niet: Achternamiddagen bevat vooral ware betekenissen van een schrijver over de tijd dat hij ervaringen opdeed zonder precies te weten en waar die ervaringen goed voor zouden kunnen zijn. Natuurlijk ontbreekt wat hem als enigszins gearriveerd schrijver overkomt niet.
Terwijl ‘beeld – klank – taal’ nog autobiografischer oogt – Christiaan Weijts heeft van eigen ervaringen een abc gemaakt – gaat het ook hier niet om de anekdotiek van de lemma’s. De onderwerpen die hij aankaart – van de ‘Alpenkreuzer’ waarop zijn verlangen naar ‘opklapbare draagbare werelden om tijdelijk in te wonen’ teruggevoerd zou kunnen worden, tot ‘zelfportret’: ‘een en al ijdelheid. Een opgepoetste versie van jezelf aan de vergetelheid ontrukken’ – staan voor wat hij van huis uit aan kunst, cultuur en karakter meekreeg en de discipline(s) die hij zich daarna eigen maakte en aanwendde ten bate van zijn schrijverschap.
De lemma’s onder de noemer Zelfportret in alfabet (´beeld – klank – taal’) kunnen gelezen worden als uit zijn leven gegrepen stukjes, maar ze zijn meer dan dat. Samen vormen ze de poëtica van de schrijver Christiaan Weijts. En ze zijn een kleine demonstratie van hoe uit wat onbeduidend en onsamenhangend oogt – zoals: dweilen, huis, Johann Christian Bach, recital, sociale vaardigheid en waagstuk – een geheel gemaakt kan worden door het beeldend en herschikkend vermogen van een schrijver.
Hoewel Christiaan Weijts zijn lezers aanspoort vooral op de rommel te letten, oogt zijn atelier door de zorgvuldige opbouw van Achternamiddagen: rondleiding door het atelier van de schrijver nogal opgeruimd. Er slingeren geen lege witte vellen, er is geen potlood, pen of printer te bekennen. Zelfs de vele voorbeelden – zonder voorbeelden en inspiratiebronnen geen Achternamiddagen: W.F. Hermans, Philip Roth, de vongole genuttigd in een van de vele achterafstraatjes in Venetië, Patrick Modiano, Fernando Pessoa, J.J. Slauerhoff, Vladimir Nabokov, Gustave Flaubert, Francesco Piccolo, Carel Bikkers, Zadie Smith, Jeanette Winteron, Harry Mulisch en de hevig gesticulerende dove reisgenoten in de stiltecoupé, allemaal hebben ze, zonder het zelf te weten, bijgedragen aan het schrijverschap van Christiaan Weijts– zijn verre van willekeurig gekozen.
Dat opgeruimde compenseert Christiaan Weijts ruimschoots door niet dan met de nodige zelfspot over zijn schrijven te schrijven, waardoor toch nog sprake is van enige ontregeling.
Wie Sluitingstijd en Achternamiddagen vergelijkt, kan niet anders dan constateren dat oefening kunst baart, maar dat het er bij Christiaan Weijts altijd al ingezeten heeft. Voor Weijts zijn zijn columns geen bijzaak – natuurlijk zijn ze niet op een achternamiddag geschreven – maar op zichzelf staande manifestaties van zijn schrijverschap waarin hij zich veroorlooft te experimenteren en waarin wie zijn werk kent de oorsprong thema’s en motieven uit zijn romans – Art. 285b, Via Capello 23 en Euforie – en de novelle De etaleur zal herkennen.
Christiaan Weijts besluit Achternamiddagen met herinneringen aan drie hem dierbare doden: Harry Mulisch, Thomas Blondeau en Gerrit Komrij. Ook aan hen is hij schatplichtig.
Leave a Reply