In de romans van Kees ’t Hart ligt de werkelijkheid op de loer. Er is (bijna) altijd ‘iets’ – noem personages, locaties en gebeurtenissen maar iets – dat naar de (on)voltooid verleden tijd verwijst. Maar steeds weet Kees ’t Hart het waargebeurde zo te kneden dat het heel goed voor fictie door kan gaan.
Ik geloof dat hij dat in Teatro Olimpico ook weer doet, hij belooft het in elk geval (nooit eerder legde Kees ’t Hart zo nadrukkelijk verantwoording af, of het moet in Land van genade of Zwembad zijn):
‘Laat er geen misverstand over bestaan: alle personages en instituten in deze roman zijn door mij bedacht, ook al komen ze soms voor onder hun bestaande namen. Alleen het Teatro Olimpico bestaat’,
maar helemaal zeker weet ik het niet. De Jim Staborowsky die in de eerste zin zit, bestaat volgens Google alleen in Teatro Olimpico.
Het Teatro Olimpico in Vicenza bestaat echt, net zoals Rousseau en Casanova – Rousseau zit in diezelfde eerste zin, Casanova haalt op het nippertje de eerste bladzijde – echt bestonden, maar het is nog te vroeg om te beoordelen of Kees ’t Hart zich aan hun werkelijkheid houdt (en wie model stond voor zijn ‘ik’: daarover kan ik nog geen uitsluitsel geven).
Na een eerste verkennend bladeren laat ik Teatro Olimpico nog even rusten. Eerst moet de roman uit waarin ik bezig ben. En dan ga ik Rousseau lezen, een verhaal uit de bundel Vitrines. Want de Rousseau-voorstelling waarvan ook al in de eerste zin van Teatro Olimpico sprake is, komt niet uit de lucht vallen. In 1986 trok Kees ’t Hart samen met een vriend de kar van een Rousseau-project in Leeuwarden.
Leave a Reply