Verliezers helpen, letterlijk en figuurlijk
Siegfried Lenz was de lievelingsschrijver van mijn nog jonge docent Duits op de Bibliotheek- en Documentatieacademie. Hij was bezig op deze schrijver af te studeren. Omdat hij er vol van was, moesten wij een boek van Lenz lezen. Ik koos voor het toneelstuk Die Augenbinde, een politieke parabel. Daarna las ik lang niets meer van Lenz. Tot Een minuut stilte verscheen, ik las het omdat iemand er positief over schreef. Een liefdesgeschiedenis met fatale afloop, die mij aan andere verhalen deed denken. Zoals Die Augenbinde bij herlezing aansluiting zal vinden bij het werk van anderen die zich keren tegen regimes die onderdanen graag ziende blind houden.
Recent verschenen er twee titels van Siegfried Lenz, die een revival door lijkt te maken. De verhalenbundel Een dure grap verscheen al eens eerder in vertaling, de roman Bureau Gevonden Voorwerpen nog niet. In die roman staat verliezen centraal. Wat over het verliezen van voorwerpen gezegd wordt – ‘ik sta me vooral te verbazen, ik verbaas me van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat over wat onze medemens allemaal vergeet en verliest’ en ‘u vergist zich, niet alles is te vervangen, soms is er sprake van een verlies dat onvervangbaar is, dat gewoon onherroepelijk is; daar komt u nog wel achter als u langer bij ons bent’ – geldt voor alles wat verloren wordt en kwijt raakt: dierbaren; aanzien en zelfrespect; cultuur en waarden en normen.
Het bureau Gevonden Voorwerpen is de maatschappij in het klein – er ontstaan vriendschappen, er worden brede schouders en luisterende oren geboden, er wordt solidariteit betuigd in tijden van huwelijks- en economische crisis. En er is de constante dreiging van het overbodig zijn.
Het is ook de plaats waar alle verhaallijnen samenkomen, waarbij Henry Neff die er dankzij zijn hooggeplaatste oom werkt degene is die dwarsverbanden legt. Er lopen lijntjes naar het familiebedrijf waar Henry’s zus Barbara de scepter zwaait; naar de universiteit waar Fedor Lagutin, een talentvolle Bajskierse wiskundige, een tijdelijke aanstelling heeft en naar diverse subculturen – het ijshockeyteam, een groep nozems die mensen intimideren.
Een politieke parabel is Bureau Gevonden Voorwerpen niet, maar het is wel een roman met een boodschap. Bureau Gevonden Voorwerpen begint luchtig – het uitvergroten van het bureaucratisch vermogen van de spoorwegen zorgt voor grappige taferelen – maar het is niet moeilijk om in de omstandigheden waarin Lenz zijn personages terecht laat komen expliciete voorbeelden te zien van hoe de samenleving teloor gaat. Hoewel tien jaar geleden verschenen maar nu pas vertaald, zijn de thema’s – waaronder werkloosheid en discriminatie – die Lenz aansnijdt nog steeds actueel.
Het uitvergroten werkt wat mij betreft niet altijd. Zodra Siegfried Lenz zich buiten de muren van het bureau Gevonden Voorwerpen begeeft, loopt hij het risico dat uitvergroten overdrijven wordt.
Met name de manier waarop de Bajskierse wiskundige hangt aan zijn cultuur (daarin nog eens extra gestimuleerd door de zus van Henry) en reageert op discriminerend gedrag, is theatraal en heeft iets kleinzieligs. Hij – de niet weerbare vreemdeling – neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en blijft hangen in de rol van slachtoffer. Heel herkenbaar – wie zijn vleugels tot over de eigen grenzen uitslaat moet zich aanpassen en kunnen incasseren – maar in een roman die het juist niet van het grote gebaar hoeft te hebben, had het wat mij betreft minder karikaturaal gemogen.
Uiteindelijk is het Henry Neff die gelouterd wordt, wijze lessen leert van de toevallige ontmoetingen en zijn bestemming vindt. Een baan in het familiebedrijf Neff & Plumbeck hoeft hij niet en promotie bij het bureau Gevonden Voorwerpen slaat hij af:
‘Nou, wat me bevalt – en zelfs meer dan dat -, dat is de dagelijkse ontmoeting met verliezers, met de mensen die een verlies komen aangeven. Ik had er geen idee van wat de mensen allemaal laten liggen en vergeten of ergens op het stationsterrein verliezen. En ik had nooit gedacht dat je mensen pas echt leert kennen als ze hier aangifte komen doen; het geklaag, de wroeging, de zelfverwijten. En de blijdschap als er hoop gloort en ik ze kan troosten. Soms, als ik iemand zijn eigendom terug kan geven, ben ik zelf niet minder gelukkig dan hij.’
Waarschijnlijk was Henry Neff nooit een man zonder doel en ambitie, maar wilde hij niet aan de verwachtingen van anderen voldoen.
Bureau Gevonden Voorwerpen werd vertaald door Gerrit Bussink.
Van Gennep, 2013
978-94-6164-165-6
Deze recensie staat ook op De Contrabas.
Leave a Reply