De actualiteit gebiedt dat ik Waar de zee begint van Edzard Mik, Godin, held van Gustaaf Peek, Efter van Hanna Bervoets en Rijngoud van Elfriede Jelinek lees. Dat doe ik zonder tegenzin. Maar ik wil me niet alleen door de actualiteit laten leiden. Als een boek me bevalt, ben ik met terugwerkende kracht benieuwd naar een oeuvre. Want in essentie ben ik een oeuvrelezer. Alleen daarom al staan hier stapels boeken die op hun beurt wachten.
Gisteren las ik in het kader van het oeuvrelezen Je portret (2010) van Stefan Hertmans. Een verhaal verschenen in de reeks Belgica van uitgeverij Voetnoot. Je portret is een verhaal in de vorm van een brief. In die brief bekent een man zijn overleden vrouw dat hij ook van haar zus gehouden heeft. Zijn vrouw heeft haar zus nooit gekend, omdat de zus het huis verliet op het moment dat zij zich realiseerde dat zij niet kon concurreren met haar jongere zus die door een medisch noodzakelijke ingreep als twee druppels water op haar leek.
Uit de toon van de brief wordt duidelijk hoe liefdevol de relatie van de man met zijn vrouw Gabriëlle – de jongste van de twee zussen – was, uit de inhoud hoe gecompliceerd en masochistisch de relatie met Jelina.
Zijn bekentenis is onvermijdelijk geworden nadat hij haar geportretteerd heeft.
‘Ik heb je portret geschilderd. Eerst heb ik alle foto’s die ik van je bezat vernietigd. Ja, ook de reproductie van het portret dat Fernand Khnopff ooit van je schilderde toe je nog haast een kind was – een afbeelding die me, in al haar dromerige concentratie, uiterst lief was, zoals je weet. Geen afbeelding liet ik heel. Ik wilde niet afgeleid worden door de grillen van het ogenblik.’
(De symbolist Fernand Khnopff schilderde verschillende vrouwenportretten. Uit de omschrijving van het schilderij die Stefan Hertmans geeft:
‘Toen zag ik het portret van Khnopff. Het hing pontificaal tegen een hoge schoorsteen. Ik stond aan de grond genageld. Je diepe, stille blik; de aandoenlijk gestrikte witte linten op je schouders; de tedere intimiteit van het Japanse windscherm, je schuin oplopende smalle schouders, de sublieme rechte lijn van je sleutelbeenderen. Je haren een tint roder dan ze in werkelijkheid waren, de soberheid en onschuld die je zwarte jurk suggereert’,
zou het dit schilderij moeten zijn. Maar eigenlijk doet dat er niet toe.)
Het portret is zo goed gelukt dat de man niet om een bekentenis heen kan:
‘Maar het is niet alleen jouw blik. Daarom moet ik je schrijven; het portret maakt het nu onvermijdelijk.’
Je portret wordt gevolgd door Tonen dat ik het niet weet: een abecedarium over het werk van Stefan Hertmans, samengesteld door Dirk Leyman die als redacteur verantwoordelijk is voor de reeks.
Bij het lemma [Het] verborgen weefsel lees ik onder andere het volgende:
‘Spiegelmotieven zijn schering en inslag. Er zijn dan ook latente verbindingsdraden met het verhaal Je portret, waarin een Jelina genaamd personage een prominente rol speelt. “Jelina” duikt als een ander personage op in Het verborgen weefsel. Je portret cirkelt rond de “onmogelijkheid” van de afbeelding, met een subtiel motievenspel met de verhalen van Guy de Maupassant en zijn roman Fort comme la mort. Ook het ijle fin-de-siècle-atmosfeer uit de schilderijen van Fernand Khnopff is alomtegenwoordig.’
Het verborgen weefsel heb ik (nog) niet gelezen en toen Dirk Leyman het abecedarium samenstelde was Oorlog en terpentijn (2013) nog niet verschenen. Maar aan die roman moest ik tijdens het lezen van Je portret denken, omdat daarin een man voorkomt – Urbain Martien, de grootvader van Stefan Hertmans – die na de dood van zijn geliefde op aandringen van haar ouders trouwt met ‘de timide en drie jaar oudere Gabrielle Ghys, die bijna veertig jaar zijn vrouw zou blijven en die hij een oprechte genegenheid zou toedragen.’
Een heel leven lang houdt Urbain Martien Maria Emelia die een pijnlijke dood stierf in ere. Stefan Hertmans vraagt zich tegen het einde van Oorlog en terpentijn af hoe het voor zijn grootouders geweest moet zijn om gebonden te zijn aan een gescheiden en toch gezamenlijk verleden:
‘Wat houdt dat eigenlijk in, je hele leven doorbrengen naast de zus van je grote liefde? Wat met de gelijkende trekken van de flamboyante Maria Emelia in de timide Gabrielle, een vrouw die hem de omhelzing weigerde? Bleef hij op die manier dichter bij zijn grote liefde? Of was het feit dat een aantal van haar trekken onvermijdelijk toch terug moest keren in een andere gestalte, juist een foltering die hij koste wat het kost had moeten vermijden? De illusie van de liefde is toch gebouwd op het principe van de onvervangbaarheid en het unieke? Tast de bijna-verdubbeling en het daarmee gepaard gaande dat-is-het-net-niet de notie van identiteit van de geliefde gestalte juist niet in haar kern aan? Is het niet onverdraaglijk voor die ander, die moet leven met het besef van het fatale verschil in en door de gelijkenis? Kwam de intieme weigerachtigheid van mijn grootmoeder misschien voort uit het feit dat ze dit stilzwijgend aanvoelde, dit besefte, eronder leed en het vernederend vond? Zocht hij in zijn toenadering tot haar dan weer naar de gefantaseerde ander, zodat hij eigenlijk een vorm van overspel pleegde wanneer hij juist zijn eigen vrouw wilde omhelzen en tragisch genoeg telkens afgewezen werd? Was dat geen tweede keer de foltering moeten ondergaan, en dit keer levenslang? Hoe is de initiële verliefdheid op de flamboyante Maria Emelia verschoven naar de diepe verbondenheid met de ingehouden Gabrielle?’
Urbain Martien schilderde. Je zou de manier waarop hij Maria Emelia en Gabrielle portretteerde als een antwoord kunnen zien op de vragen van zijn kleinzoon. Dat suggereert die kleinzoon tenminste, door de manier waarop hij over die schilderijen schrijft.
‘Het portret van Gabrielle, gemaakt op basis van de kleine zwart-witfoto die op haar doodsprentje staat, heeft een bijna klassieke kwaliteit, en kan zich meten met een aantal van de beste vrouwenportretten uit de realistische traditie. Ze heeft zwarte mantilla over de grijze haren gedrapeerd, draagt haar grijze jasje, een bloes van witte kant dichtgehouden met haar ivoren camee. Ze kijkt volkomen vreedzaam in zichzelf rustend de kijker aan. Haar blik is die van de vredige dagen, de dagen waarop ze in de tuin op een bank zat en keek naar de alledaagse dingen om haar heen, die haar gelukkig konden maken. De hoofdtoon heeft iets goudglanzends, een soort avondlicht lijkt op haar gezicht af te stralen.
Deze bijna-idealisering is zijn blijk van liefde en toewijding aan haar, dus ook van een loutering en uiteindelijk gevonden harmonie.’
Het portret van Gabrielle is volgens Stefan Hertmans ‘ongetwijfeld de enige grootse, originele schilderkunstige prestatie die mijn grootvader heeft geleverd, alsof zijn hele leven een oefening was geweest voor dit portret van de loutering.’
Meer dan een schilder was Urbain Martien een kopiist. Hij was een meester in het reproduceren van grote meesters. Vandaar dat Stefan Hertmans er aanvankelijk niets van begrijpt dat zijn versie van de Venus van Velásquez niet op de Venus van Velásquez lijkt.
Pas als hij een foto van Gabrielle vindt, begint hem iets te dagen:
‘En verdomd… het bloed jaagt me naar het hoofd: het gezicht in de spiegel dat ons aankijkt – is niet dat van Velázquez’ model, maar onmiskenbaar het gezicht dat ik zopas op de grijzige foto uit de envelop heb leren kennen – het gezicht met de bleke, oplichtende ogen – het gezicht van Maria Emelia. Vandaar ook de donkerder haren die me in Londen waren op gevallen… Met iets van een duizeling besef ik dat deze kopie, hoezeer ze er ook identiek uitziet, nooit een kopie is geweest, maar een verhulde liefdesdaad; de behendige kopiist die mijn grootvader was, heeft met grote kiesheid de details zo gewijzigd dat hij zich zijn dode geliefde even naakt mocht voorstellen – de grootste zonde, object van zijn diepste verlangen dat een leven lang bleef vreten aan zijn beschadigde ziel.’
Het is vanwege het zichtbaar worden van draden en hernomen thema’s dat ik een overtuigd oeuvrelezer ben.
Leave a Reply