Ik ben mijn loopbaan begonnen als jongste bediende op een catalogusafdeling. Het was mijn taak om de kaartjes van nieuwe boeken op de juiste plaats in de bakken te steken en de sporen van inmiddels afgeschreven boeken te wissen. Dat was iedere week weer een heel werk.
In de tijd dat ik daar werkte, deed de automatisering haar intrede. Daardoor kon het gebeuren dat ik weleens een hele middag in de kelder doorbracht omdat de senior-catalogusbeambte ontdekt had dat er een streepjescode op een verkeerd boek terecht gekomen was. Naar zo’n boek – het kon elk boek in het duizenden boeken tellende magazijn zijn – mocht ik op kosten van de baas uren zoeken.
In die kelder lagen ook de afgeschreven boeken. Een uitkomst voor wie nog niet zo heel veel geld te besteden had. In de maanden dat ik jongste bediende was, ontfermde ik me over menig meesterwerk. (Later toen ik me wel boeken kon veroorloven, belandden die boeken alsnog bij het oud papier: ik schaamde me voor hen en durfde ze niet naast nieuw in de kast te zetten.)
Rudy Kousbroek was in mijn bibliotheek van afgeschreven boeken goed vertegenwoordigd. Zijn Anathema’s had ik allemaal, maar ook daar deed ik uiteindelijk uit ijdele overwegingen afstand van.
Hoewel ik van de Anathema’s gehoord had, zou ik ze nooit gekocht hebben als ik er niet eerst in afgeschreven staat kennis mee gemaakt zou hebben. (Wie durft er nog te beweren dat de verkoop van boeken stagneert door het bestaan van bibliotheken) en zonder de Anathema’s (het zijn er nu meer dan toen) zou ik nooit op De aaibaarheidsfactor, Het Oost-Indisch kampsyndroom en de vertaling Stijloefeningen van Raymond Queneau gekomen zijn.
En ook niet op de fotosyntheses – Opgespoorde wonderen (2003), Verborgen verwantschappen (2005) en Het raadsel der herkenning (2007) die samen Opgespoorde wonderen: de fotosyntheses verzameld vormen.
Rudy Kousbroek kon heel erg goed naar foto’s kijken. Rudy Kousbroek keek niet zoals Hans Aarsman dat doet. Het ging Rudy Kousbroek niet om dat ene detail dat een foto van betekenis kan doen veranderen. Het ging hem om het verhaal dat een foto uitlokt. Dat verhaal ving hij vervolgens in een titel.
Als ik bladerend op de bank zit, heb ik aan die titel bij die foto eigenlijk al genoeg. Daarmee weet Rudy Kousbroek mijn fantasie voldoende te prikkelen. Er ontstaat spontaan een verhaal.
Als mijn verbeelding uitgesproken is en ik aan het verhaal dat Rudy Kousbroek bij een foto ‘verzonnen’ heeft begin, blijkt achter die titel die de lading van het plaatje volledig dekt een onverwacht verhaal schuil te gaan. Een verhaal dat nog steeds alles met de foto en de titel te maken heeft, maar dat niet per se voor de hand ligt.
Bovendien maakte Rudy Kousbroek hoewel hij helemaal niet zoveel woorden mocht gebruiken omtrekkende bewegingen en sloeg hij zomaar zijwegen in. Maar een verhaal kwam bij Rudy Kousbroek altijd weer op zijn pootjes terecht.
Aan mijn baantje als jongste bediende op die catalogusafdeling dank ik de anathema’s. De anathema’s en de fotosytheses hebben Rudy Kousbroek gemeen. Zijn liefdes, zijn kijken, zijn proberend schrijven, zijn taal. Zij zijn onmiskenbaar familie.
Leave a Reply