Literatuur is maar voor één ding goed: het verdiepen en vergroten van onze illusies. ‘Je wordt er geen beter mens door. Literatuur leidt niet tot een betere kijk op de werkelijkheid. Maar: de illusies die literatuur over de werkelijkheid oproept, leiden tot meer en betere illusies over inzichten, kennis en empathie. Door het lezen van literatuur worden we grotere dromers. Daarop moet de verdediging van de literatuur gericht zijn.’
Tot die conclusie kwam Kees ’t Hart toen hij vanwege de uitreiking van de prijzen van de Jan Campert-Stichting tijdens het Schrijversfeest – het laatste onderdeel van de twintigste Writers Unlimited – de Staat van de Nederlandse Letteren opmaakte.
Kees ’t Hart liet zich wat de ironische toon van zijn betoog betreft inspireren door de toespraak waarmee paus Franciscus – er is inderdaad sprake van enige uiterlijke gelijkenis tussen de schrijver en de kerkvorst (een foto bewees het gelijk van de schrijver) – vlak voor kerst de curie om de oren sloeg.
Iedereen die ook maar iets in de letteren betekent, of denkt te betekenen, moest het ontgelden. Kees ’t Hart gebruikte woorden als verwaandheid, zelfgenoegzaamheid en rivaliteit, en memoreerde het geklets en gemopper dat in de sector niet van de lucht is.
Hij signaleerde in het kader van zijn sectoranalyse de klippen waar door schrijvers, uitgevers, boekhandelaren en literair journalisten omheen gezeild moet worden, maar hield de aanwezigen voor dat ondanks de druk die op de letteren wordt uitgeoefend en de verdediging waar het literair bedrijf dan in schiet ‘literatuur bloeit, maar alleen als je dat wilt’.
Kleinschaligheid en specialisatie hebben volgens Kees ’t Hart over de grens bewezen probate strategieën te zijn.
Tijdens zijn Staat van de Nederlandse Letteren noemde Kees ’t Hart nauwelijks namen. Voor Het land 32 van Daan Heerma van Voss, Godin, held van Gustaaf Peek en Zeer helder licht van Wessel te Gussinklo maakte hij een uitzondering. En voor Anneke Brassinga, aan wie de P.C. Hooftprijs werd toegekend. (Om zich vervolgens af te vragen wanneer de obsessief schrijvende Herman Brusselmans die prijs gaat krijgen.)
En hij noemde de namen van drie dichters/schrijvers die er sinds de vorige Staat van de Nederlandse Letteren niet meer zijn: Hugo Brandt Corstius, Leo Vroman en Gerrit Kouwenaar.
Van Gerrit Kouwenaar citeerde Kees ’t Hart Hand o.a. omdat dat het eerste gedicht was dat hij by heart kende:
Op de weg loopt mijn hand naakt op vijf poten.
Hij komt een andere spin tegen.
De spin zegt ik leef graag onder kanten voorhangen blouses.
En zij lopen de avond valt een vrouwelijke vrouw staat te huilen.
De hand troost haar met een droom.
Ik droomde dat ik jong was.
Ik wiegelde in leren waterzakken.
Het onweerde langzaam.
Ik kreeg een grijs verleden vol stof regen.
Ik wierp twee zwarte borden op het terras tussen de tuinstoelen
en hinkte snikkend tussen de bessenstruiken.
Ik wilde mij naast de spin neerwerpen.
Maar de entende tuinman lachte.
En ik liep op vijf poten naar het huis van mijn linkse vader en
mijn handige moeder en leefde plotseling tot ik ontwaakte.
De vrouwelijke vrouw droogt haar tranen en begint te lachen.
De spin haalt een boek tevoorschijn en verbergt de lachende
vrouw tussen de bladzijden.
De hand vervolgt lezend mijn weg –
(uit: hand o.a., 1956)
Kees ’t Hart haalde het einde van het gedicht niet. Ik bedoel: hij kende het niet meer helemaal uit zijn hoofd.
Leave a Reply