Het zal je maar gebeuren. Ben je enthousiast aan het vertalen geslagen, breng je tussentijds verslag uit van de vorderingen, meld je niet eens en passant hoe de te vertalen taal leidend is – ‘De taal van Gide is iets prachtigs. Vaak blijk ik zelf het beste Nederlands te schrijven als ik de zinnen van Gide op de voet volg. Die zinnen zijn in elk geval feilloos. Soms kan het niet, dat is duidelijk’ – en dan kom je op enig moment tot de conclusie dat een ander je voor is geweest. En niet zomaar een ander.
Dat overkwam August Willemsen. Op 22 januari 1959 laat hij vriendin Marian Plug nog enthousiast weten dat het werk volbracht is:
‘Marian!
22 jan Donderdagavond kwart voor twaalf: de vertaling is af! Ik ben er 15 december mee begonnen, heb ik uitgerekend, dat is dus vijf en een halve week dat het me gekost heeft. ‘k Vind het vlug, maar zonder een fijn keelpijntje zouden het er wel 6½ geworden zijn.
Het is een machtig gezicht: tweeëntwintig helemaal volgeschreven foliovellen, daarbovenop nog een stapeltje schriftpapier, een heel geschreven boek in de hand. Komt dat zien!’
Dat deze vertaling desondanks nooit gepubliceerd zou worden, las ik net daarvoor in de inleiding die Maarten Asscher schreef op Bewaar deze brieven als je eigen tekeningen: briefwisseling met Marian Plug.
Maarten Asscher heeft het in die inleiding onder andere over het krankzinnige werktempo van August Willemsen.
‘Dat was al zo vanaf het allereerste vertaalproject, zijn nooit verschenen vertaling van de roman Isabelle van André Gide, die hij tussen half december 1958 en 22 januari 1959 in het Nederlands overzette, om vervolgens tot de ontdekking te komen dat het boek juist in opdracht van Uitgeverij Querido al door de dichter J.C. Bloem was vertaald.’
Hoe August Willemsen reageerde toen hij tot de ontdekking kwam dat ook een ander zich al op Isabelle gestort had, weet ik niet. Het is in Bewaar deze brieven als je eigen tekeningen inmiddels 17 maart 1960 en hij heeft er nog met geen woord over gerept.
Leave a Reply