Tin zint op een goed verhaal (en de lezer ook)
Als Tin van Heel zwemmend de overkant van de rivier heeft bereikt zonder dat hij zijn vader aan zijn zijde weet, zit er niets anders op dan diens komst af te wachten. Tijdens dat wachten haalt Tin zich van alles in zijn hoofd, en naarmate het wachten langer duurt, is Tin er vaster van overtuigd dat zijn vader het niet gehaald heeft.
Tin van Heel is de hoofdpersoon in De onderwaterzwemmer, de nieuwe roman van P.F. Thomése. In het eerste deel van De onderwaterzwemmer (dat Nachtrivier heet) – het is dan 1944 en Tin is veertien – is Tin volgens zijn vader oud genoeg om de oversteek naar het gebied waar de bevrijders zijn te maken. Wat Tin daar te wachten staat? Tin heeft geen idee.
Terwijl Tin tijdens het wachten alle mogelijke scenario’s de revue laat passeren, moest ik denken aan wat ik net in Het goede verhaal: over fictie, waarheid en psychotherapie – een mailwisseling tussen J.M. Coetzee en Arabella Kurtz – gelezen had over wat voor verhaal de voorkeur verdient.
Waar de schrijver Coetzee veel voelt voor een verzonnen verhaal waar mee te leven is, zelfs als in dat verhaal de werkelijkheid ontkend wordt, geeft psychoanalytica Kurtz de voorkeur aan verhalen waaruit blijkt dat de noodzaak om de feiten te verdraaien verdwenen is.
Tin van veertien heeft geen weet van coping-strategieën, Thomése kiest in zijn plaats. Hij laat Tin terwijl hij voor de tweede keer in korte tijd de rivier oversteekt – nu wordt hij geroeid – het zijne denken:
‘Het is alsof hij geen buitenkant meer heeft, maar alleen uit binnenkant bestaat, alsof hij de binnenkant vormt van dit hele onzichtbare uitspansel dat om hem heen is en waarin hij organisch meebeweegt. Het is of hij het niet meer zelf is die hier op de punt van deze roeiboot zit. Opgeslokt is hij en hij weet niet hoe hij zichzelf zou moeten terugkrijgen.
Ongetwijfeld zullen ze de overkant bereiken, ongetwijfeld zal hij op de drempel van de keukendeur staan, maar hij zal het niet zelf zijn. Wat mama ook zal zeggen, hoe mama ook tegen hem begint te schreeuwen, hij zal zich aan de binnenkant van de situatie bevinden en er niet uit kunnen. De woorden, de woede, het verdriet, de schuld: ze zullen om hem heen zijn, als een onbegrijpelijke nacht, maar hij zal zelf onvindbaar zijn.’
Hoe traumatisch het verdwijnen van zijn vader voor Tin is, blijkt uit het tweede deel (Iets rechtzetten) van De onderwaterzwemmer. Het is inmiddels 1974 en Tin is net met zijn vriendin Vic geland op een vliegveld in Afrika. Voor hem had de reis niet gehoeven, zij wil – volgens hem, want zij heeft in De onderwaterzwemmer geen stem – het Foster Parents-kind met wie zij namens de school waar ze werkt het contact onderhoudt bezoeken.
‘Het begint er al mee dat hun bagage niet is aangekomen.’ Het onheil zit al in de eerste zin. Terwijl Vic zo gelaten mogelijk reageert op de formaliteiten die afgehandeld moeten worden:
‘Vic wil zich er niet door laten overheersen. Het zijn maar spullen, zegt ze, wees blij dat wíj niet zijn kwijtgeraakt. Het ironische optimisme waarmee de westerse burger zich wapent tegen de krachten der duisternis. Zij wil de verstandigste zijn. Zoals altijd. De goede afloop is háár specialiteit. Zodat hij als enige heel onverstandig zijn bagage staat te missen’
gaat Tin op zijn strepen staan. Want iets anders dan zijn strepen heeft hij niet om zich aan vast te klampen.
Alleen als Tin het heft in eigen handen kan houden, heeft wat hij onderneemt kans van slagen. En dus is de reis definitief tot mislukken gedoemd als een toevallige reisgenoot die zich erop laat voorstaan de omgeving te kennen omdat hij er als kind gewoond heeft wat thuis zorgvuldig is voorbereid terzijde schuift en de regie gaat voeren.
De tocht door de jungle – Tin, Vic en Jean-Luc hebben alle drie een weinig reëel beeld van het hedendaagse Afrika: hun kijk, en de manier waarop zij die verwoorden, is op zijn zachtst gezegd koloniaal angehaucht, maar doordat Thomése hun denken en doen op de spits drijft, weet de lezer niet altijd of hij moet lachen of huilen (of zich wellicht zelfs moet schamen over zo veel politieke incorrectheid) – leidt weliswaar naar Sal , de ‘fils adoptif’, maar de prijs die Tin daarvoor moet betalen is hoog.
Nog maar net bekomen van de overweldigende ervaring daar ver van huis in zekere zin zijn vader hervonden te hebben, moet hij zijn geliefde achterlaten. Waar hij de kans krijgt iets recht te zetten, ‘faalt’ hij (maar net als toen is het de vraag of hij wel verantwoordelijk is) en heeft hij net als in 1944 thuis iets uit te leggen. Dit keer wacht er geen moeder maar een dochter die over hem zal oordelen.
Zij spaart haar vader niet (hoe zijn moeder reageerde weet de lezer niet). Dat blijkt uit het derde deel (Boven water)– dat weer dertig jaar later speelt, en zich afspeelt in Havana waar Tin na een val van een trap overgeleverd is aan de goede zorgen van Salif, de ‘fils adoptif’ die inmiddels arts is en zeer begaan met het lot van de weldoener dankzij wie hij kansen kreeg. Salif die er veel voor over heeft om het leven van Tin (‘Monsieur papa’) te helen, heeft gedaan wat hij kon.
Hoewel Tin aanvankelijk vindt dat hij nodeloos ligt te lijden, hij begrijpt
‘zijn toestand niet. Hij was toch al dood? Twee keer zelfs. Hem kon niets meer gebeuren, had hij gedacht. Hij had zijn obolen voor de overtocht al lang en breed betaald. Een dode kan niet meer sterven’,
laat hij zich uiteindelijk toch verleiden tot leven door een jongen die zijn kleinzoon zegt te zijn. Tin moet wel, hij is de jongen een verhaal schuldig:
‘Het kan toch niet zo zijn dat zijn vermiste opa dood is voordat hij hem heeft kunnen leren kennen? Een gat is hij in zijn leven, het niet-vertelde verhaal, het geheim van de familie. Hij móét hem redden, zegt hij. Hij kan hem toch niet zomaar dood laten gaan in een vreemd en ver land?’
Omdat de jongen hem niets kwalijk neemt, kan Tin zich overgeven.
Beklemmend vond ik Nachtrivier. Beklemmend realistisch. Maar daarna… Iets rechtzetten is zinderend geschreven. Bevat fantastische gedachten en wondermooie zinnen, maar ik kon de juiste toon van lezen niet vinden. Ik wist niet of ik in de ironiemodus moest of dat Thomése het ondanks het oempige gedrag van zijn personages toch vooral serieus bedoelt. En dan Boven water. Ik vond het al moeilijk te geloven dat de ‘fils adoptif’ gegijzeld werd, maar hoe hij op Cuba terechtgekomen is… en dat Tin tijdens een bezoek aan Sal van de trap valt, zijn rugwervel breekt… Dat hij uitgerekend in handelingsonbekwame toestand weer ‘aanwezig’ wordt.
Dat Tin nooit bekomen is van de schrik en de gevolgen van wat er die nacht in 1944 gebeurde, is duidelijk. Maar in hoeverre zijn kijk op de wereld en het leven louter het gevolg zijn van posttraumatische stress… Eigenlijk weet de lezer veel te weinig van Tin om zich een voorstelling van hem, zijn leven en zijn liefde te maken.
Het verhaal kan het hebben. Dat is het punt niet. De vraag is of een lezer kan leven met een verhaal op hoofdlijnen.
Ik weet niet of J.M. Coetzee en Arabella Kurtz daar ook iets over schrijven. Vanwege De onderwaterzwemmer belandde Het goede verhaal: over fictie, waarheid en psychotherapie tijdelijk op een stapeltje. Hier was ik gebleven:
‘De bewering dat verdringing onmogelijk is – en bijgevolg dat het ons niet vrij staat ons eigen verleden te creëren – lijkt mij uiteindelijk op het vertrouwen in de rechtvaardigheid van het universum te berusten. Voor wat we winnen bij het verdringen van wat we ons niet willen herinneren moeten we boeten via de onderaardse vergiftiging van andere aspecten van ons leven.’
Ik moet De onderwaterzwemmer loslaten om de draad weer op te kunnen pakken.
De onderwaterzwemmer
P.F. Thomése
Amsterdam : AtlasContact, 2015
ISBN 978-90-254-4431-0
Judith says
Deel de ervaring en beleving van de recensent!
Eerst deel prachtig en geloofwaardig geschreven.
Daarna wordt het nooit meer wat.,
Je leert “Tin” niet echt kennen.
Het boek is net zo geforceerd als de noemnaam Tin voor iemand die Martin heet.