Kommer, kwel en koorts aan gene zijde van een grens
Voordat Gerrit Komrij misschien wel volmaakt gelukkig werd in Vila Pouca da Beira bewoonde hij een ‘paleisachtig kolos uit het niets opduikend’ – zo omschrijft Gerrit Komrij het huis in Over de bergen – in Alvites. Vanuit Alvites deed hij verslag aan het vaderland. In zijn columns op de Achterpagina van NRC Handelsblad – we hebben het over de tweede helft van de jaren tachtig – typeerde hij heel raak hoe twee heren de overvloed ontvlucht zich manifesteren in een dorp dat nauwelijks door de tijd is aangeraakt.
Columns die tot Brieven uit Alvites niet eerder gebundeld werden (al overwoog Gerrit Komrij dat wel, en zelfs onder deze titel, lees ik in het nawoord van bezorger Mark Schaevers).
Nadat ik het nawoord gelezen had – in het nawoord meet Mark Schaevers de vijandige sfeer die ontstaat naarmate de koop van het Palácio dos Botelhos (aanvankelijk huren Gerrit Komrij en Charles Hofman het huis) concreter wordt en de oorspronkelijke eigenaren en hun getrouwen hun aanspraken definitief gaan verliezen breed uit. Uiteindelijk rest Gerrit Komrij en Charles Hofman niets anders dan als een dief in de nacht te vertrekken – begon ik als een gewaarschuwd mens aan de teksten van Gerrit Komrij (Mark Schaevers bundelde niet alleen columns, hij had ook de beschikking over brieven, dagboeken en een ongepubliceerde lezing.)
En weer was ik weg van Komrij’s stijl die als het om proza gaat, wat mij betreft het beste tot zijn recht komt als hij kort en krachtig weergeeft wat hem gewaarwordt. Als hij geen fictieve draai geeft aan wat hij ziet, maar doet alsof hij overdrijft. Als hij waarheden verkondigt die door anderen over het hoofd gezien zijn. Conclusies trekt die anderen voor hem hadden willen trekken. Daarom knipte ik Een en ander vroeger uit de krant. Die toon was nieuw.
Toen was ik nog jong en onervaren. Inmiddels ben ik belezener, levenswijzer, en weet ik zelfs een beetje hoe het er in een Portugees dorp, zeg maar gehucht, aan toe gaat. Al zag ik wat ik zag niet in Trás-os-Montes – daar ligt Alvites – ik kan door wat ik zuidelijker zag gebeuren het portret dat Gerrit Komrij van zijn dorp, van de mensen die er horen en van zichzelf als inburgerend buitenstaander met ook zo zijn eigenaardigheden maakt nog meer dan toen op waarde schatten.
Achter zinnen gaan hele werelden schuil, weet ik inmiddels. Maar ik weet ook dat het niet iedereen gegeven is om binnen het bestek van een column anekdotisch te zijn en ook nog een punt te maken. Al staat dat punt bij Gerrit Komrij vaak helemaal niet aan het eind van een verhaal.
Bijna heel Brieven uit Alvites lang laat Mark Schaevers Gerrit Komrij zijn registrerende ironische zelf zijn. Pas in de laatste twee stukken – Het Alvites-syndroom en de epiloog – wordt de lezer deelgenoot gemaakt in wat Komrij aan de gang van zaken rondom de aankoop van het huis tegenstaat. Dan pas valt het nawoord – dat ik dus bij wijze voor voorwoord las – op zijn plaats.
Ik geloof graag dat de kwestie Komrij dwars zat – zo dwars dat hij er in Over de bergen fictief op terugkwam – maar uit de keuze die Mark Schaevers voor Brieven uit Alvites maakte, blijkt dat niet. Die ‘brieven’ getuigen vooral van Komrij’s bereidheid zich onder te dompelen in een gemeenschap die nooit helemaal de zijne zal zijn. Net als Vila Pouca is Brieven uit Alvites vooral een ‘kroniek van een dorp’. Een kroniek die getuigt van inzicht in en liefde voor het lokale leven ‘aan gene zijde van de bergen’.
Brieven uit Alvites, bezorgd en van een nawoord voorzien door Mark Schaevers
Gerrit Komrij
Amsterdam : De Bezige Bij, 2015
ISBN 978-90-234-9389-1
Leave a Reply