Voor het verdwijnen / het verdwijnen voorbij
Toen ik in De stilte van het licht: schoonheid en onbehagen in de kunst begon, leefde Joost Zwagerman nog. De bundel essays over beeldende kunst werd op 8 september tegen half drie bezorgd. Ik bladerde wat, las de inleiding, en legde het boek toen weer weg, want – geloof het of niet – ik was bezig in Door eigen hand: zelfmoord en de nabestaanden, ook van Joost Zwagerman.
Door eigen hand had voorrang omdat in de loop van de dag een beslissing genomen moest worden. First things moeten nu eenmaal eerst, maar zelfs zonder die deadline was ik waarschijnlijk niet onmiddellijk in De stilte van het licht begonnen. De stilte van het licht kwam namelijk niet alleen, en mij leek Museumbezoeking: waarom wij naar musea gaan van Pauline Slot de ideale opmaat tot De stilte van het licht. Juist omdat Joost Zwagerman het vrijwel nooit over het museumbezoek zelf heeft, maar al zijn aandacht uitgaat naar de kunstenaars en hun werk.
Het nieuws van dinsdagavond veranderde veel. De dood van Joost Zwagerman maakte dat ik niet om De stilte van het licht: schoonheid en onbehagen in de kunst heen kon. Ik begon te lezen, in de hoop zijn dood niet overal vooraangekondigd te zien.
Dat viel aanvankelijk nog niet mee. In De stilte van het licht gaat Joost Zwagerman op zoek naar kunstenaars die de stilte verbeelden. Naar de artistieke manifestatie van het verlangen ‘er-niet-willen-zijn’. Hij zoekt naar verdwijnpunten. Het liefst wil Joost Zwagerman een kunstenaar betrappen op het moment dat hij door het werk dat hij maakt opgeslokt wordt om voor altijd onzichtbaar te blijven.
‘Daags’ na zijn dood door eigen hand – en wetende dat Joost Zwagerman een door depressies geplaagd man was – krijgt die zoektocht een dramatische lading.
Maar…
Joost Zwagerman was ook curator van de tentoonstelling Silence out loud, vanaf 15 december te zien in culturele buitenplaats / museum Kranenburgh in Bergen (NH). Net zoals vorig jaar voor Zwagerman kiest in Teylers Museum in Haarlem, maakte Joost Zwagerman ook dit keer een persoonlijke keuze, alleen niet alleen uit de collectie Kranenburgh.
Zwagerman werkte lang aan Silence out loud. De stilte van het licht kan gelezen worden als een opmaat tot die tentoonstelling. Als een verslag van zijn zoektocht naar tentoon te stellen werken waarmee hij verwantschap voelde. Dat maakt van De stilte van het licht dat de dag nadat Joost Zwagerman dood ging verscheen een minder dramatisch boek.
Bovendien: Joost Zwagerman bundelde wel vaker essays die hij in de loop van de tijd schreef.
—
Wat over die bundels – waaronder Pornotheek Arcadië (2000), Het vijfde seizoen (2003), Transito (2006), Alles is gekleurd (2011) en Kennis is geluk (2012), en wat hij over de Amerikaanse cultuur schreef, werd ook nog eens gebundeld in Americana 1 & 2 (2013) – in het algemeen opgemerkt kan worden, is dat naarmate de jaren verstreken het aandeel beeldende kunst toenam (‘ten koste van’ de literatuur) en dat Zwagerman in toenemende mate nieuwe namen toeliet in zijn blikveld, zonder dat hij wie hij al lang bewonderde verloochende.
In De stilte van het licht: schoonheid en onbehagen in de kunst resteren nog maar weinig vaste waarden. Mark Rothko, Andy Warhol, Jeff Koons en Marlene Dumas, dat zijn ze wel zo’n beetje. Over Rothko en Dumas is Zwagerman nog steeds onverdeeld positief, naar Warhol en Koons kijkt hij kritischer dan in het verleden.
Het is alsof Joost Zwagerman zich in toenemende mate bewust was van zijn verantwoordelijkheid als publiek duider van beeldende kunst en zich realiseerde dat hij niet vast kon houden aan zijn eigen canon. Dat hij zich moest gaan verhouden tot wat er zoal te zien was, tot wat door anderen toonaangevend gevonden werd. Om vervolgens opnieuw maar anders zijn stempel op andermans kijken te drukken door vrij van kunsthistorische conventies aan de vergetelheid te ontrukken wat door anderen tot een verblijf in een depot veroordeeld was.
—
Ik weet niet welke werken Joost Zwagerman uiteindelijk selecteerde voor Silence out loud. Ik weet wel dat maar een klein deel van de namen die hij anderhalf jaar geleden in een mail noemde in De stilte van het licht vertegenwoordigd is. Over Koos Breukel, Marlene Dumas en Daan van Golden gaat het uitgebreid, Armando, Rineke Dijkstra, Desiree Dolron, Henk Peeters en Luc Tuymans zijn slechts figuranten in essays over anderen, en anderen halen De stilte van het licht zelfs helemaal niet.
(Op de site van degenen die Silence out loud vormgeven kwam ik ‘Luc Tuymans, Thom Puckey, Maaike Schoorel, Schoonhoven, Jan Andriesse, Aime Dicke, Danielle Kwaaitaal, Robert Zandvliet, Saskia Olde Wolbers, Schilte en Portielje en Koos Breukel’ tegen.
Van hen krijgen alleen Jan Schoonhoven en Robert Zandvliet in De stilte van het licht nadrukkelijk aandacht.)
Hoe De stilte van het licht zich precies tot Silence out loud verhoudt, moeten we afwachten, maar van de vier delen waaruit de bundel bestaat – Stilte, Schoonheid, Onbehagen en Verdwijnen – lopen er maar twee (Stilte en Verdwijnen) min of meer synchroon met de thematiek van de tentoonstelling. Wat in de delen Schoonheid en Onbehagen – opgenomen in de ondertitel van de bundel – staat, past vooral in de ontwikkeling die Joost Zwagerman als autodidactisch kunstbeschouwer doormaakte.
Het lijkt er dus op dat De stilte van het licht niet bedoeld is om de tentoonstelling bij wijze van catalogus te begeleiden, maar dat Joost Zwagerman dankbaar gebruik gemaakt heeft van de hem geboden mogelijkheden – een deel van de essays verscheen eerder in de Volkskrant in de rubriek Zwagerman kijkt – om terrein te verkennen. Om zich een tot dan toe door hem onontgonnen gebied – ik kan me tenminste niet herinneren dat Joost Zwagerman eerder zo nadrukkelijk naar stilte in de kunst zocht – eigen te maken.
‘De stilte verbeelden: hoeveel kunstenaars vóór hem stelden zich hetzelfde tot doel?’,
schrijft hij in het voorwoord over Robert Ryman die stelde: ‘I want to raise the issue of silence’. Waarna Zwagerman vervolgt:
‘Niet dat al die kunstenaars letterlijk à la Ryman het onderwerp stilte op de agenda poogden te zetten. Wél zijn er velen die de stilte in hun kunst probeerden te benaderen, te eren, te grijpen en vangen, te ontregelen, te versterken en soms misschien ook te vervangen.
Een verbeelding van de stilte – het is een passende typering voor de oeuvres van velen in de kunst.’
Joost Zwagerman (onder)zoekt en doet daarvan verslag. Nog altijd betoogt hij gloedvol als hij het zeker weet. Maar verkennen betekent ook aftasten en zoeken naar verbanden, en daar klinkt Zwagerman minder zelfverzekerd en overtuigt hij ook minder. Zijn associaties hebben een sterk persoonlijk karakter en lijken nog niet helemaal uitgekristalliseerd richting een groter verband.
Op zoek naar troostrijk licht, brengt hij bijvoorbeeld Sun in an Empty Room van Edward Hopper in verband te brengen met (‘lijkt preluderen op het bijna veertig jaar ná 1963 gepubliceerde’) totaal witte kamer van Gerrit Kouwenaar. ‘Verwante rouwklachten’ noemt hij schilderij en gedicht. Meer dan een zorgvuldig ‘geresearchte’ vondst lijkt mij dat een toevalstreffer.
Zoals ook het ‘op de rug gezien’ – bij Margriet de Moor, Pierre Bonnard, Vilhelm Hammershøi en Michaël Borremans – lezen als teken van afwezigheid mij vergezocht voorkomt. Maar ik ben wel benieuwd hoe Joost Zwagerman deze persoonlijke observaties vertaald heeft in zijn tentoonstelling, want zijn associatieve ordening werkte in Haarlem. Ik hoop er Willem van Althuis, Rob Nypels, Mira Schendel en Levi van Veluw te zien. Joost Zwagerman laat zich lovend over hen uit. Zij betrappen de stilte en naderen het verdwijnpunt. Zij representeren waar hij naar op zoek was.
—
Dat door lezers – de professionele en de liefhebbers – in de essays die gaan over ‘er-niet-meer-zijn’ en kunstenaars die verdwijnen in hun werk direct na de dood van Joost Zwagerman gezocht wordt naar mogelijke aankondigingen van diens zelfgekozen dood, vind ik niet zo vreemd.
(Ik schreef al dat het ook mij aanvankelijk niet meeviel om, toen ik daags na het overlijden van Joost Zwagerman in De stilte van het licht begon, signalen die mogelijk wezen op zijn dood door eigen hand volledig te negeren.
En toen ik in de nacht van de bewuste dinsdag op woensdag Anton de Goede in Nooit meer slapen dit recent door Joost Zwagerman geschreven gedicht hoorde:
‘God, Die eenzaam is,
Zichzelf verafschuwt,
in een impuls zelfmoord pleegt,
omdat Hij Zijn aanstaande
schepping vreest.
God, in één keer dood door eigen hand.
Dat moet de oerknal zijn geweest.’
leek de tekst ook voor mij maar voor één interpretatie vatbaar.)
De dood van Zwagerman kwam onverwacht. Zelfs wie weet had van zijn depressies, zag zijn zelfgekozen dood niet aankomen, want was Joost Zwagerman niet de man die bij herhaling aandacht vroeg voor het lot van nabestaanden van wie door eigen hand omkwam. Had hij niet meer dan eens gezegd dat zelfmoord voor hem geen optie was.
Ik geloof niet dat Joost Zwagerman richting zelfmoord koerste. Dat zijn dood een weloverwogen plan was. Ik geloof dus ook niet dat De stilte van het licht aanwijzingen bevat van een definitief verlangen naar voorbij. Maar toch las ik zinnen als:
‘Er-niet-willen-zijn. En: het verzet tegen het ontmoedigende feit er wél te zijn. In 2010 gaf Marina Abramović verwarrend een aanvallige vorm aan mijn teerste droom en tegelijk grootste nachtmerrie. Nooit eerder was ik zo direct en fysiek op die wensdroom annex nachtmerrie gestuit’
(uit het voorwoord)
‘Iedere verdwijning is telkens weer definitief, telkens weer voor eeuwig’
(uit: Stilte is een ding. Giorgio Morandi)
‘Zo moet het, denk ik zijn. Eerst sterven, het liefst “een paar keer”, en je dan daarna opnieuw onderwerpen aan het rood van Rembrandt. En kijken wat er dan gebeurt. Vast heel veel’
(uit: Het rode wonder. Rembrandt, Matisse, Rothko)
‘Door de slow motion wordt benadrukt dat het, zoals de titel [The Collapse of Cohesion, lw] al aangeeft, in de kern de sámenhang der dingen is die, verwarrend fijnzinnig, ontregeld raakt. Zó, stel ik mij voor, kan ook een noodlijdend brein door middel van kortsluiting uiteenvallen. Dat gebeurt onhoorbaar voor derden maar daarom niet minder gruwzaam en fataal’
(uit: Verstikking en verstilling. De destructiekunst van Levi van Veluw)
in een zeker licht, en kon het niet anders dan dat ze daardoor een (gevoels)betekenis opgelegd kregen die ze nog niet hadden toen Joost Zwagerman ze schreef.
De stilte van het licht alleen maar in dat licht zien en beoordelen doet de maker en het boek onrecht. De stilte van het licht is een volwaardige bundel, die bovenal inzicht geeft in wat de kunstkijker en essayist Joost Zwagerman bezielde.
—
In de sectie Verdwijnen – het vierde deel van De stilte van het licht – heeft Joost Zwagerman het voor het eerst sinds tijden over literatuur. Over Nederlandse literatuur zelfs. Hoewel de redenering over het verdwijnen in De consequenties (Niña Weijers), Letter en geest (Frans Kellendonk) en Rituelen (Cees Nooteboom) net iets te sluitend is, hielden die stukken een belofte in. Want met De stilte van het licht sloot Joost Zwagerman hoe dan ook een periode af. De periode waarin hij voor de Volkskrant met grote regelmaat over beeldende kunst schreef. Hij zou zijn aandacht naar de literatuur gaan verleggen.
Het werk van Joost Zwagerman is onvoltooid gebleven. Daar verandert Wakend over God niets aan
Leave a Reply