Hij staat hier op een prominente plek. Toen ik de kast in de gang ging inrichten met schrijvers die me nog dierbaarder zijn dan andere schrijvers twijfelde ik niet. Imre Kertész moest ook in die kast. Zijn intrigerende oeuvre dan. Werk dat ik al kende toen hij de Nobelprijs voor Literatuur kreeg.
In zijn werk kon hij niet om de concentratiekampen heen. Door die kampen werd hij nogal met zijn neus op de feiten gedrukt. Voor die tijd zei joods-zijn hem niet zoveel. En daarna eigenlijk ook niet. Als hem gevraagd wordt wat zijn joodse identiteit zes jaar na Buchenwald, in 1951, voor hem betekende, antwoordt hij:
‘Anekdotes. Joodse moppen. Een beetje bescherming bij Fazekas. Kortom, niets. Ik denk dat het woord identiteit hier geen betekenis heeft. Ik had geen identiteit en ik miste die ook niet.
Dat heb je al een keer eerder gezegd, toen we het over je kinderjaren hadden.
In zekere zin waren dit nog steeds mijn kinderjaren. Dictaturen maken je tot kind, in zoverre dat ze geen existentiële keuzes toestaan en je daarmee beroven van de schitterende last van verantwoordelijkheid voor jezelf. In die tijd leefde ik in de wereld van oncontroleerbare fantasieën, in de volmaakte absurditeit, ik was verbannen uit de wereld van het serieuze.’
Ik vind het stukje over dictaturen die je tot kind maken nog raker dan wat Imre Kertész even daarboven over het ontbreken van een identiteit zegt. Toen ik Dossier K. voor het eerst las heb ik dit fragment gemarkeerd. Er staat veel in Dossier K. dat het overdenken waard is. Er zitten heel wat plakkertjes in het boek.
Het is ook een curieus boek, dat Dossier K.: een onderzoek van Imre Kertész. Het begon met het stellen van vragen (door vriend en redacteur Zoltán Hafner) en het geven van antwoorden (door Imre Kertész). Toen alles eenmaal op band stond en de tekst ook al door Zoltán Hafner uitgetikt en geredigeerd, ging Imre Kertész alsnog met het materiaal aan de slag en maakte er Dossier K.: een onderzoek van:
‘Na de eerste zinnen van het manuscript te hebben gelezen, legde ik de stapel papier opzij en klapte ik bijna onwillekeurig mijn computer open. Zo is dit boek tot stand gekomen, het enige boek dat ik eerder door een externe aanleiding dan uit een innerlijke drang heb geschreven: een heuse autobiografie. Accepteren we echter het voorstel van Nietzsche, die het genre roman van de platonische dialogen laat afstammen, dan heeft de lezer in werkelijkheid een roman in handen.
I.K.’
Behalve door de inhoud ben ik ook altijd door die vorm gefascineerd geweest. Een interview dat geen interview is. En dus ook niet hoeft te voldoen aan de wetten waar een journalist zich aan moet houden als hij interviewt. Het is een vorm waar ik ook nog eens iets mee hoop te kunnen, maar voorlopig ga ik nog even door met dit boek op willekeurige plaatsen open te slaan.
Leave a Reply