Terwijl binnen het gesprek over leven en dood ging, deed buiten een distelvink zich te goed aan een kaardebol. Het mag misschien oneerbiedig lijken, maar toen ik hem in het vizier kreeg, aarzelde ik niet. Ik moest en zou. Jaren zat ik aan de overkant van de straat op een andere bank en werden mij puttertjes beloofd. Nooit zag ik er een. Deze kans kon ik niet laten schieten. Ik greep mijn camera, wendde mij even af van degenen die het hoge woord voerden, bleef zitten waar ik zat en zegende de greep (want tussen de distelvink en de bankzitter moesten minstens twintig meter overbrugd worden, en dan gaf de zon ook nog eens vals licht).
Ik weet niet waar ik deze distelvink aan te danken heb, maar ik ben er blij mee. Ik geef het onmiddellijk toe: er mankeert van alles aan de foto. Maar… het bewijs is geleverd: ik heb (ergens, want waar dat is verre van duidelijk) een distelvink gezien.
Eigenlijk had ik net als Hans Dorrestijn in zijn Dorrestijns Volkomen Vogelgids het niet moeten hebben over distelvink maar over Distelvink. Dorrestijn schrijft consequent alle vogelnamen met een hoofdletter. Waarom? Ik weet het na het lezen van de tien voorwoorden waarmee Dorrestijns Volkomen Vogelgids opent nog steeds niet, maar ik vermoed dat het iets te maken heeft met het belang dat hij hecht aan het beestje bij de naam noemen. Dorrestijn heeft er een hekel aan als mensen – met name dichters – niet precies genoeg zijn.
‘Ik vind dat als je dichter bent en je het steeds maar hebt over de schoonheid van de natuur, je er ook aan gehouden bent om je erin te verdiepen. En dan mag je je er niet gemakkelijk van af maken. Dan kun je je geen algemeenheden als “planten”, “bomen” en “vogels” permitteren. Dan zul je overtuigender uit de hoek moeten komen met muskuskaasjeskruid, lariks of koningseider. Het verzwakt je positie tegenover de lezers als je het allemaal in het vage laat.’
Dat schrijft hij dan weer in de eerste bijlage, die gewijd is aan De vogel in de literatuur. Dorrestijn straft onmiddellijk. Een vogelgedicht waarin de soortnaam ontbreekt, citeert hij uit ongenoegen niet. Hij neemt hoogstens een paar regels op om zijn principes te illustreren.
Gek genoeg zou Den distelvink (1649-1650) van Jacob Steendam zijn goedkeuring waarschijnlijk wel weggedragen hebben. Terwijl je die distelvink niet al te letterlijk moet nemen. Net als zo vaak in de poëzie – Dorrestijn constateert het – heeft het vogeltje vooral een symbolische functie:
Den Distelvink.
Het Eerste Deel.
Minne-Sang.
Hier singt den Distelvink omtrent des Amstels stromen,
Als of hy uyt den dop eerst heden was gekomen:
Siet doch, het naakte Dier betoont sijn blijden aart,
Het soekt en smeekt sijn helft, en wenscht te zijn gepaart:
‘t Is seker so het pijpt ook eerst sijn ouders songen;
Want so den ouden singt so pijpen ook de jongen.
Schoon dat het niet en queelt gelijk den Nachtegaal,
Het singt op sijn manier en spreekt sijn eygen taal:
Want sachte vogeltjes die hebben weeke nebben:
Ghy sult (ô soete jeucht) een ander deuntje hebben
Indien gy wachten kunt, tot dat het veeren krijgt.
En van de aerd’ om hooch tot door de wolken stijgt.
De bijlage over literaire vogels begint op bladzijde 551. Ik heb dan al vijfhonderd verhalen gelezen over vogels die Hans Dorrestijn de loop van zijn bestaan als vogelaar (vanaf zijn zestigste is hij serieus werk gaan maken van vogels, hij is 76 als hij zijn eerste voorwoord schrijft). Vermakelijke verhalen op basis waarvan het misschien niet altijd even eenvoudig is om vogels in de vrije natuur bij hun juiste naam te noemen.
In Dorrestijn Volkomen Vogelgids deelt baardmannetje Dorrestijn zijn liefde voor vogels op alfabetische wijze. Er passeren 126 soorten de revue – aan sommige soorten wijdt Dorrestijn meer dan een stuk: de wielewaal spant de kroon, die krijgt vijftien keer aandacht – die allemaal even liefdevol worden omschreven. Dorrestijn Volkomen Vogelgids heeft een hoog autobiografisch gehalte, en dat maakt de stukjes nou juist zo lezenswaardig. Ze zijn volkomen Dorrestijn (zoals ook Dorrestijns vogelgids, Dorrestijns natuurgids, Dudeljo! en De Italiaanse chauffeuse –, bundels waaruit Dorrestijn voor dit boek putte – volkomen Dorrestijn zijn).
Wie er op uit is om vogels in hun natuurlijke habitat te herkennen, kan misschien beter een gids op ornithologische grondslag kiezen, maar ik sluit niet uit dat het met Dorrestijns Volkomen Vogelgids toch ook heel behoorlijk zal lukken. En mocht dat niet het geval zijn, dan is de lezer heel wat wijzer geworden over Dorrestijn.
Leave a Reply