Hoe vaak kun je bekroond worden voor een oeuvre? Vroeg ik vorige week aan Charlotte Mutsaers die in 2000 de Constantijn Huygensprijs én de Jacobus van Looyprijs kreeg voor haar hele oeuvre en in 2010 de P. C. Hooftprijs, ook al een oeuvreprijs. Ik had enig idee hoe Charlotte Mutsaers over ‘oeuvres’ denkt, en haar antwoord was dan ook geheel in lijn met wat ik op basis van wat ik gelezen had, verwachtte: pas als je dood bent, is er sprake van een oeuvre.
Natuurlijk heeft Charlotte Mutsaers gelijk. Pas als het werk van een schrijver er definitief op zit, kan een eindoordeel geveld worden. Dan is er zicht op het grote geheel en kunnen de titels in een kader geplaatst worden. Kan een voorzichtig begin gemaakt worden met het onderbrengen van een auteur in de literatuurgeschiedenis.
De drie gesprekken die ik vorige week tijdens Woordnacht onder de noemer Retroperspectief voerde met achtereenvolgens Nicolaas Matsier, Charlotte Mutsaers en K. Schippers zijn zo bezien ontmoetingen onder voorbehoud.
(Overigens: van collega’s die zich nadrukkelijk profileren als oeuvreschrijvers vond Charlotte Mutsaers in elk geval in 2000 iets:
‘Het woord oeuvre is gevallen. Dat betekent dat het tijd is voor een klein terzijde. Welnu, tot mijn verbazing loper er tussen de vele sympathieke vakgenoten ook enkele dikken rond. Niet dat die niet kunnen schrijven, maar ’t is toch jammer dat het dikke nekken zijn. Want wat doen ze? Ze schreeuwen constant van de daken dat ze aan een oeuvre werken, zelfs dat ze oeuvre-schrijvers zijn. Dat wil ik graag geloven. Elke schrijver die zichzelf ernstig neemt is tenslotte aan een oeuvre bezig. Dus vanwaar dan dit truïsme uit een schrijversmond? Schijnwerpers die op kwantiteit in plaats van kwaliteit worden gericht geven vals licht. De Lange Nelle [de vuurtoren van Oostende, lw] zou er zich voor schamen. Misschien moet men het maar beschouwen als de laatste stuiptrekkingen van een ancien régime. Als de voortekenen ons niet bedriegen komen de zinnenschrijvers er immers aan. Zelfs in Zweden wordt men langzaam wijzer. Denk aan de bekroning van Szymborska wier dichterlijk oeuvre niet meer dan tweehonderd verzen beslaat. Ik voorspel: straks kunnen alle zogenaamde oeuvre-schrijvers naar de Nobelprijs fluiten. En als de geheime commissie die de Nederlandse kandidaatsstelling voor de Nobelprijs behartigt nu eindelijk eens de ‘zinnenschrijvers’ over de grenzen brengt, dan wachten de literatuur gouden tijden.’
Hield zij de dames en heren voor die aanwezig waren bij de uitreiking van de naar ‘de geniaalste en lichtste “zinnenschrijvers” die wij ooit hebben gehad’ genoemde Constantijn Huygensprijs.)
Leave a Reply