‘Degene die ik toen was, moet zich op het standpunt hebben gesteld dat zijn brieven niet bij zijn oeuvre hoorden’, schrijft Arnon Grunberg in het voorwoord van het vandaag verschenen Aan nederlagen geen gebrek : brieven en documenten 1988 – 1994. Degene die hij nu is, constateert dat omdat hij van zijn brieven nooit kopieën maakte. Maar: ‘De verhalen, toneelstukken en pogingen tot romans die ik in die tijd schreef, zeg maar vóór Blauwe maandagen, bewaarde ik wel zorgvuldig, vaak meerdere versies.’
Voor Aan nederlagen geen gebrek zocht Grunbergs uitgever Vic van der Reijt contact met de ontvangers van de brieven. In de hoop dat zij ze bewaard hadden. In de hoop dat zij ze voor publicatie ter beschikking wilden stellen. Niet iedereen bewaarde alles, niet iedereen wilde de brieven aan de openbaarheid prijsgeven…
Over de brieven die Vic van der Reijt wil wist te achterhalen, zegt Arnon Grunberg: ‘Zoveel jaren later moest ik concluderen: vóór ik romans, verhalen, column en dergelijke schreef, viel ik mensen per brief lastig met mijn schrijfsels.’
En: ‘Het viel me op dat hoe meer ik de hoop opgaf dat degene aan wie ik schreef mij zou antwoorden, hoe meer de brieven verwerden tot fictie.
(…)
Waaraan moet worden toegevoegd dat de afzender in vrijwel elke brief een personage is, hoewel er momenten zijn in deze bundel waarbij personage, schrijver en mens, voor zover die drie van elkaar zijn los te koppelen, samenvallen.’
Als dat waar is, had Arnon Grunberg zijn toon en stijl al vroeg te pakken.
Het is na 58 bladzijden nog veel te vroeg om op dat punt conclusies te trekken. Het echte brievenschrijven moet nog beginnen. Maar duidelijk is al wel dat Grunberg vastbesloten is. In 1992 – zo laat is het inmiddels – was Arnon Grunberg weliswaar al uitgever maar het toneel is nog steeds zijn grote liefde. De kans dat hij het als acteur gaat maken, lijkt al vervlogen, maar na zijn prijswinnende eenakter Koningen Frambozenrood is hij stukken blijven schrijven. Over tien bladzijden dient hij een subsidieverzoek in bij de Raad voor de Kunst voor het schrijven van een tekst voor Toneelgroep Amsterdam (werktitel: Drie mannen op zoek naar een gaskamer).
Maar nu bijt hij op heel volwassen wijze van zich af in een brief aan theatermakers Frank Verschuren en Iwan Dam. Hij voelt er weinig voor om op basis van collegiale consultatie tot compromisteksten te komen: ‘Een tekst is goed of een tekst is niet goed. In de meeste gevallen valt een niet goede tekst ook niet meer goed te maken’.
Dat het er tijdens de bijeenkomst ook nog om gaat dat het gezellig blijft en iedereen goede vrienden blijft, zint Arnon Grunberg niet: ‘Ik neem niet aan dergelijke projecten deel om met wie dan ook goede vrienden te worden of om met wie dan ook goede vrienden te blijven. Ik denk dat de etterende wond die vriendschap heet (in dit verband althans) niet vroeg genoeg kan worden weggesnoeid.
Men dient, geloof ik, wat men ook doet, vanaf het begin af aan naar de allerhoogste kwaliteit te streven. Als men daar bij voorbaat al concessies aan wil doen kan maar beter aan niets beginnen.’
Dat klinkt heel zelfbewust en is herkenbaar voor wie Grunberg een beetje volgt. Voor degenen die willen weten hoe Arnon Grunberg tegen het schrijven aankijkt, is het zelfs belangrijke informatie. Daarmee is echter niet per se gezegd dat zijn brieven onderdeel van het oeuvre uitmaken. Maar voor het begrijpen van de schrijver en zijn werk(en) doen ze er toe. Is mijn voorlopige conclusie.
Leave a Reply