Ik begin in Tot in de verste hoeken: het grote kijkboek van K. Schippers waar K. Schippers vier weken geleden stopte met vertellen. Toen probeerde hij me aan de hand van wat Wannsee blijkt te zijn – een van de zes nieuwe verhalen in de biografie van de blik van K. Schippers – uit te leggen hoe het associëren bij hem in zijn werk gaat. Want behalve dat K. Schippers kijken kan, kan hij ongelooflijk goed van de hak op de tak springen. Personen en voorvallen die ogenschijnlijk niets of nauwelijks iets met elkaar te maken hebben met elkaar verbinden tot een logisch geheel.
Wannsee begint en eindigt met de schilder Max Liebermann. Hij had een villa aan de Wannsee. Zoals ook Ernst Marlier, fabrikant van geneesmiddelen, een villa aan de Wannsee had. In de villa van Marlier vond op 20 maart 1942 een vergadering plaats, waardoor de Wannsee in de geschiedenisboekjes belandde.
‘Het huis is beter bekend als het Haus der Wannsee-Konferenz. Ben er eerder geweest, jaren geleden. Het is net of dat bezoek niet heeft plaatsgevonden, zo gewoon zag alles eruit.’
Dat amper vier jaar later op diezelfde Wannsee een zestienjarige jongen zeilt die aardig overweg kan met een trompet, heeft natuurlijk helemaal niets met die geschiedenis te maken. Al maakt die jongen deel uit van de geallieerde bezettingsmacht van Berlijn. Met Chet Baker schrijft K. Schippers het verhaal naar een recenter verleden toe. Een muzikaal verleden dat hij deelde met zijn inmiddels verdwenen vriend G. Brands.
‘G. Brands en ik fietsend met Baker in de Leidsestraat, op de gevel van De Uitkijk zie je de Dreigroschenoper van Papst, Weill, Brecht, met Carola Neher en Lotte Lenya.’
Lotte Lenya die hij in 1971 in het Kurhaus sprak voor de Haagse Post. Omdat ze tijdens het Holland Festival twee stukken van Kurt Weill zou zingen. Weill met wie ze ooit getrouwd was. Weill die voor haar Die Moritat von Mackie Messer schreef. Weill de kompaan van Brecht. Brecht die wilde dat hij voor haar kwam zingen. K. Schippers beschrijft hoe hij liet ontbieden. Tot ergernis van de vriendin van Brecht.
K. Schippers vertelde me vier weken geleden het hele verhaal. En toen begon hij te zingen. En hij bleef zingen, tot Mackie Messer bijna uit was. Al die tijd bleef hij me aankijken. Ik werd er verlegen van (en voelde me zeer vereerd).
Na afloop van de avond wist ik niet zeker of ik precies begrepen had hoe K. Schippers te werk gaat. ‘Dubbele eenvoud’ daar had hij het over. En: ‘je moet jezelf iets gunnen’, dat zei hij ook. Ik geloof dat ik nog het meeste had aan iets dat hij niet letterlijk zei. Een conclusie die ik zelf trok: het toeval toelaten. Misschien heb ik het toch beter begrepen dan ik toen dacht, want in die zes nieuwe verhalen zag ik hoe hij het deed.
Maar daarmee ben ik er wat Tot in de verste hoeken natuurlijk nog niet. K. Schippers noemt Tot in de verste hoeken ‘de biografie van mijn eigen blik’. Veel van de verhalen in ‘het grote kijkboek van K. Schippers’ las ik ter voorbereiding van het gesprek. Ook toen ging het grotendeels over kijken. Daar wilde ik van alles over weten: wat is kijken? Van wie heeft u leren kijken? Kun je het leren? Wordt niet altijd als te vanzelfsprekend aangenomen dat iedereen kan kijken? Of is het zo dat iedereen kan kijken en niet iedereen kan zien, en had ik dus eigenlijk moeten vragen: wie heeft u leren zien? Hoe vanzelfsprekend is kijken/zien voor u? Hoe zou u uw eigen kijken willen omschrijven? Wanneer gaat kijken over in betoverd worden? Hoe verhoudt kijken/zien zich voor tot de andere vier vormen van waarnemen: horen, ruiken, proeven, voelen?
Ik stelde niet alle vragen (onder andere door dat toegezongen worden). Wie weet kan ik na het lezen van Tot in de verste hoeken een aantal antwoorden zelf geven.
Leave a Reply