Conrector op hellend vlak
Nog voordat ik Wederzijds uit had, waagde ik het Kees ’t Hart te complimenteren met zijn nieuwe roman die net als zijn vorige, Teatro Olimpico, absurdistisch is met een ondertoon van ernst en realiteitszin. ‘Pas maar op’, waarschuwde hij mij: ‘het wordt steeds erger’. Toen Kees ’t Hart dat in de wandelgangen van Winternachten tegen mij zei, zat zijn hoofdpersoon – een conrector die niet meer voor de klas staat, maar in de backoffice beland is – al in de problemen. Op een toch nog onbewaakt ogenblik is hij lid geworden van de vereniging Wederzijds: hij is het bekladden van een kabelkastje onder zijn raam zat.
Wederzijds staat voor onderlinge hulp bij overlast, en het is die verplichting tot het leveren van een tegenprestatie, die de conrector tegen de borst stuit. Want Wederzijds treedt nogal doortastend op. De vereniging voert een lik-op-stukbeleid, waarbij niet de dader maar iemand uit zijn of haar onmiddellijke omgeving het slachtoffer wordt van de represaillemaatregel. Principieel zijn die bezwaren van de conrector overigens niet (hij doet uiteindelijk toch wat er van hem verwacht wordt), hij heeft er vooral moeite mee dat hij niet weet hoe Wederzijds precies werkt. Dat hij steeds te maken heeft met andere mensen. Dat hij nergens verhaal kan halen, en dat hij – op den duur – niet meer weet wie hij wel en wie hij niet kan vertrouwen. Als er dan ook nog een concurrerende organisatie actief – Vice Versa – blijkt te zijn, raakt hij helemaal overprikkeld.
Er gaat heel wat om in het hoofd van de conrector. Hij oordeelt. Overweegt. Heroverweegt. Wantrouwt. Ambieert. Reorganiseert.
Wederzijds is een reconstructie van een uit de hand gelopen lidmaatschap, gezien door de ogen van de conrector.
‘Ook al leest niemand dit verslag, je weet nooit, wie weet duikt het later ergens op. Het is in principe alleen voor Wies en mij bestemd, ik schrijft het voor de zekerheid, we willen niet dat er tussen ons misverstanden ontstaan. Af en toe verbetert ze er iets in, vooral als ik me te veel laat meeslepen door hersenspinsels.’
Daarmee is de conrector per definitie een onbetrouwbare verteller. Terwijl iedere lezer zich voor kan stellen dat een burger wonend ‘in een mooi huis in een niet al te goede buurt’ daadwerkelijk in de verleiding komt om voor eigen rechter te spelen als de politie niet snel genoeg optreedt.
Dat het steeds erger wordt, ben ik met Kees ’t Hart eens. Wat begint als een hilarisch verhaal neemt naarmate het verhaal vordert de vorm aan van serieuze maatschappijkritiek. Want dat verenigingen als Wederzijds en Vice Versa een gat in de markt vullen, is helemaal niet zo surrealistisch als het in de context van Wederzijds aanvankelijk lijkt. De tijdgeest wakkert het wantrouwen van burgers in de overheid – en in elkaar – aan. Er valt uiteindelijk ondanks de eenzijdige kijk – die van de conrector die zijn handen niet in onschuld kan wassen – op het verhaal niet zo heel veel te relativeren.
Ik ben overigens van mening dat Wederzijds voor dat deel van de roman geen onbetrouwbare verteller nodig heeft. Had Kees ’t Hart het verhaal in de derde persoon enkelvoud verteld, dan was de boodschap ook overgekomen. Maar in Wederzijds gaat het niet alleen om die boodschap. Het gaat ook, of eigenlijk vooral, om de conrector. Verteltechnisch is hij een onbetrouwbare verteller, maar wat niet over het hoofd gezien moet worden, is dat er op de conrector het nodige aan te merken is. Dat zijn gedrag niet onberispelijk is. Dat hij toen hij nog voor de klas stond in opspraak raakte. En dat heeft alles met zijn huidige vrouw te maken (die hij overigens ook niet voor de volle honderd procent vertrouwt).
Hoe hoog de nood ook is: iemand die het recht in eigen hand neemt, is niet op voorhand verzekerd van bijval. Daarom verzint Kees ’t Hart een verteltechnische list – het verslag geschreven om misverstanden tussen de echtelieden te voorkomen (!) – en daarmee kweekt hij medeplichtige lezers. Lezers die zijn conrector in elk geval een tijd het voordeel van de twijfel gunnen.
Ook zijn vorige roman – Teatro Olimpico – goot Kees ’t Hart in de vorm van een verslag. Kees – de hoofdpersoon in Teatro Olimpico heet Kees – legt met het uit de doeken doen van de gebeurtenissen semi-financieel verantwoording af in de hoop nog wat extra subsidiegeld te incasseren om de bodemloze put die de theatervoorstelling tijdens het Rousseau-festival in Vicenza blijkt te zijn te dempen.
Uit het verslag van Kees blijkt hoe onnozel hij en Hein zijn als het gaat om het organiseren van een grootscheepse theaterproductie. In Teatro Olimpico overheersen het absurde en het hilarische. Kees en zijn kompaan hebben de lachers op hun hand. Dat zij aan een veel te groot avontuur begonnen zijn, kun je ze als lezer nauwelijks kwalijk nemen.
De ondertoon in Wederzijds is wezenlijk anders. En: de conrector is geen domme jongen. Hij weet donders goed wat hij doet (en wat de gevolgen van zijn daden zijn). Hij presenteert zich als slachtoffer, maar de vraag is of hij dat ook daadwerkelijk is. In elk geval stapelen de bewijzen tegen hem zich op. Lees zijn verslag er maar op na.
Hoe onbevangen de conrector zijn verhaal ook lijkt te doen, en hoe licht en hilarisch Wederzijds daardoor mag ogen, er is echt iets mis in Den Haag. In de niet al te goede buurt waar de conrector woont, in de rest van de stad, en in het Den Haag waar de toekomst van het land gesmeed wordt. Wederzijds staat niet los van die realiteit, waarin de elite het gedaan heeft, het populisme de toon van het gesprek zet en normaal doen niet langer de norm is. Kees ’t Harts conrector is de verpersoonlijking van die glijdende schaal.
Wederzijds
Kees ’t Hart
Amsterdam : Querido, 2017
ISBN 978-90-214-0404-2
Leave a Reply