Hoewel Truman Capote het personage Mary O’Meaghan in het verhaal Among the Paths to Eden eigenschappen van Jane Bowles meegaf – dat weet ik sinds ik zijn introductie op My Sister’s Hand in Mine: the Collected Works of Jane Bowles las:
Years afterward I wrote a story called Among the Paths to Eden, without realizing it, I attributed to the heroine several of Jane Bowles’characteristics: the stiff-legged limp, her spectacles, her brilliant and poignant abilities as a mimic (“She waited, as though listening for music to cue her, ‘Don’t ever leave, now that you’re here! Here is where you belong. Everhything seems so right when you’re near, When you’re away it’s all wrong.’ And Mr. Belli was shocked, for what he was hearing was exactly Helen Morgan’s voice, and the voice, with its vulnerable sweetness, refinement, its tender quaver toppling high notes, seemed not to be borrowed, but Mary O’Meaghan’s own, a natural expression of some secluded identity”). I did not have Mrs. Bowles in mind when I invented Mary O’Meaghan – a character she in no essential way resembles; but it is a measure of the potent impression Jane has always made on me that some fragment of her should emerge in this manner.
kwam het er tot nu toe nooit van om dat verhaal te lezen. Terwijl ik toch een tijd had dat ik alles dat met Jane Bowles te maken had, verslond. Dat verslinden is voorbij, maar leven en werk van Jane Bowles fascineren mij nog steeds, en haar Twee dames die het leven ernstig nemen zou ik een Schwob-revival gunnen.
Truman Capote en Jane Bowles. Ze kenden elkaar. Ze verstonden elkaar. Het waren excentriekelingen, en ook in literair opzicht zielsverwanten. De setting van hun verhalen en het karakter van hun personages neigen naar het wonderlijke.
Dat Truman Capote Mary O’Meaghan onbewust trekken van Jane Bowles meegaf, verbaast mij niet. Zij past wel in zijn personageprofiel. Maar hij zou haar nooit te kijk zetten.
Among the Paths to Eden maakt deel uit van The Complete Stories of Truman Capote en is onder de titel Tussen de paden naar het paradijs opgenomen in Alle verhalen. Harry Pallemans vertaalde het.
Tussen de paden naar het paradijs speelt zich af op een begraafplaats. Mr. Ivor Belli bezoekt er het graf van zijn vrouw Sarah, met wie hij zevenentwintig jaar niet geheel naar tevredenheid getrouwd is geweest. Hij loopt er Mary O’Meaghan – zij draagt haar hart op haar tong – tegen het lijf, die onmiddellijk toenadering begint te zoeken. Haar pinda’s komen haar goed van pas, haar imitatie van Helen Morgan is haar grootste troef. Mr. Belli – wat hij denkt, komt altijd niet overeen met wat hij zegt – overweegt even op haar avances in te gaan, maar weerstaat uiteindelijk dat wat nooit een echte verleiding was. Zij zal haar pijlen op een ander moeten richten, wil zij doen wat iedereen haar na de dood van haar vader aanraadt: trouwen. En dat – dat op een ander richten van haar pijlen – doet ze, nog voordat Ivor Belli uit beeld verdwenen is.
Hoewel Truman Capote dat beter kon beoordelen, denk ook ik niet dat Jane Bowles op Mary O’Meaghan leek. Haar eigenaardigheden kwamen hem voor Mary O’Meaghan goed van pas. Maar had ik niet geweten dat hij zijn personage trekken van haar meegegeven had, dan was me dat tijdens het lezen van Tussen de paden naar het paradijs waarschijnlijk niet opgevallen.
Zeg nou zelf:
‘Als kind moest ze blond zijn geweest, aan haar algehele teint te zien: de frisse glans van haar Scandinavische huid, haar bolle wangen met de gezonde boerenblos en het blauw van haar vriendelijke ogen – zulke oprechte ogen, aantrekkelijk ondanks de dunne zilverkleurige rondjes van haar bril eromheen; maar het haar, wat ervan te zien was onder een vaalbruine vilthoed, bestond uit pover gepermanente krulletjes van een onbestemde tint. Ze was iets langer dan Mr. Belli, die 1 meter 73 was met behulp van extra dikke schoenzolen, en vermoedelijk woog ze meer; hij kon zich in elk geval niet voorstellen dat ze al te geestdriftig op de weegschaal ging staan. Haar handen: keukenhanden; en de nagels; niet alleen afgekloven, maar ook voorzien van een eigenaardig fosforescerende, parelkleurige lak. Ze droeg een effen bruine jas en had een effen zwart tasje in haar hand. Toen de observator van deze componenten ze weer samenvoegde, bleken ze een persoon te vormen die er alleszins aanvaardbaar uitzag en hem wel aanstond; de nagellak was een domper, maar hij had wel het gevoel dat dit iemand was die je kon vertrouwen’
(vertaling: Harry Pallemans)
veel meer dan een slepend been heeft Mary O’Meaghan niet weg van Jane Bowles (terwijl Maureen Stapleton in de verfilming van het verhaal weer wel op Jane Bowles lijkt).
Wat deze compositietekening wel laat zien is dat Truman Capote ook in dit verhaal veel oog heeft voor het wezen van zijn personages. Ook als dat wezen de buitenkant is.
Leave a Reply