Terwijl ik gefocust ben op de verdwaalde dichter en zijn werk zie ik in De harpij van A.N. Ryst ook een ander genre langskomen. Een genre dat doorgaans als verderfelijke waar wordt beschouwd, maar de mensen in Kaluma – gelegen ten zuidwesten van Kuonen – lijken er enorm van op te knappen. En dat had Hamel, een duivel in disguise, niet verwacht:
‘En masse gingen de mannen naar ‘De rode hen’, en ze kochten pikante boekjes… En het ergste was dat deze verleidingen hen niet eens zoveel verdorvener leken te maken. Integendeel; omdat ze hun bedwongen lusten nu wat meer vrijheid konden geven, waren de mensen opener tegen elkaar en wat minder bekrompen in hun denken! Verduveld nog aan toe! Onder invloed van die prikkellectuur waren de mensen beter geworden, leek het wel…’
Dat is in een Boekenweek gewijd aan ‘Verboden vruchten’ relatief goed nieuws…
Ondertussen werkt de verdwaalde dichter hard aan een oeuvre. Er zijn al heel wat perkamenten vellen volgeschreven. Maar delen doet de dichter zijn verzen nog niet.
Dat er inmiddels, ik ben gevorderd tot bladzijde 231, een tweede gedicht geciteerd wordt – een hekeldicht – daarvan is de dichter zelf zich niet bewust. Het wordt zonder zijn toestemming prijsgegeven door degene die, ook al ongewenst, neust in zijn spullen. Laat zij nu degene zijn aan wie Joa deze woorden wijdde:
Ada, slank en blank van lijf
dat kronkelt om me heen.
Je bent briljant, een diamanten wijf.
Je hebt een hart van steen.
Je kut riekt naar citroen
en eigenlijk maak je me bang
want koudbloedig is je zoen
en je omhelst me als een slang.
Representatief voor zijn werk lijkt me dit rijmpje niet. Want hoewel zijn verzen ontbreken, suggereren de vertellers van De harpij – de duivel Maradique en de schrijver A.N. Ryst – voortdurend dat de verdwaalde dichter in zijn werk reflecteert op het leven.
Op 2 april interview ik A.N. Ryst bij Bosch & de Jong Boekverkopers. Ik lees me in en doe daarvan verslag.
Leave a Reply