De avond is al vrij ver gevorderd als het idee geopperd wordt om te gaan wandelen op Clingendael. Hoewel ik meteen voor ben – niet vanwege het instituut, maar vanwege het huis en de tuin waar ik literaire herinneringen aan heb – memoreer ik nog even dat het nog erg kort dag is. Dat de pracht die ons door onze gastheer voorgespiegeld wordt ons misschien niet ten deel zal vallen. Hij ziet echter geen bezwaar, en hij kan het weten, want hij woont op een steenworp afstand en wandelt er wel vaker. Ook als de avond al valt.
Hij had gelijk. Ondanks het zakken van de zon geuren de rododendrons en azalea’s net zo uitbundig als ze bloeien. Voor de vogels is het afnemende licht een aanmoediging om zich te laten horen. De vos die quasi-onschuldig door het weiland rent en maakt dat de ganzen het grazen staken en hun heil elders zoeken, zou zich een uur eerder nog niet vertoond hebben.
En dan is er ook nog het huis. Het huis waarvan ik op dat moment de beschrijving niet paraat had.
‘My wanderlust was temporarily lulled. In the summer my parents rented a place in Holland, near The Hague, belonging to a friend of theirs, Baroness de Brienen. Built over a canal, it was all that a Dutch house should be, benevolent, platonic, contemplative, philosophical. For three hundred years it had smiled at its lilied reflection.’
(Violet Trefusis in: Don’t Look Round: her Reminiscences)
Terwijl ik de passage overtik, valt me op dat het huis lijkt op het huis waar wij gisteren gastvrij ontvangen werden. Hoewel minder majesteitelijk hangt ook dat boven water, en het is zeker niet minder ‘benevolent, platonic, contemplative, philosophical’.
Leave a Reply