Tijdens het lezen van De klif, het zevende stukje kort proza in Kort proza van Samuel Beckett,
‘Venster tussen lucht en aarde onbekend
waar. Het kijkt uit op een kleurloze klif.
De top ontgaat de blik waar die maar reikt.
De voet ook. Twee eeuwig witte luchtvlak-
ken omlijsten het. Geeft de lucht een land-
punt te vermoeden? De ether daarvoorbij?
Van zeevogels geen spoor. Of te licht van
kleur om af te steken. En dan nog wat voor
bewijs van een gezicht? De blik waar die
maar reikt vindt er geen. Ten slotte
doemt als eerste de schaduw op van een
overhangende rotsrichel. Geduld nu die
wordt straks opgefleurd met stoffelijke res-
ten. Uiteindelijk maakt zich een complete
schedel daaruit los. Éen maar van die velen
waar de overblijfselen van getuigen. Met
zijn voorhoofdsbeen probeert hij nog zich
terug te werken de rots in. De blik van eer-
tijds nog een vage glimp in de oogkassen.
Soms even verdwijnt de klif. Dan laat het
verre witte verten. Of het wendt zich van
alles af.’
(vertaling: Anneke Brassinga)
zag ik steeds ‘de klif’ voor me die ik in 2001 op Kreta fotografeerde.
Waarbij aangetekend moet worden dat ‘mijn’ klif nog geen tien centimeter hoog is. En dat Samuel Beckett heel andere beelden in zijn hoofd had. Hij liet zich inspireren door werk van goede vriend Bram van Velde.
Er liggen geheime landschappen besloten in de teksten van Samuel Beckett die zo van taal zijn dat ze woord voor woord veroverd moeten worden. Ik was vanmiddag ook al in een woestijn.
Kort proza
Samuel Beckett (vert. Anneke Brassinga)
Bleiswijk: Vleugels, 2017
ISBN 978-90-78627-33-3
Leave a Reply