In Donker woud laat Nicole Krauss twee mensen vanuit New York naar Tel Aviv vliegen. Ze kennen elkaar niet en zullen elkaar nooit ontmoeten (al laat de schrijfster dat toch ook enigszins in het midden). Ze bevinden zich beiden op een omslagpunt in hun leven. Voor Nicole, die schrijfster is, geldt bijna letterlijk – al kun je dat alleen achteraf definitief vaststellen – dat zij zich op het punt bevindt waaraan de roman zijn titel ontleent:
‘Op het midden van onze levensweg bevond ik me in een donker woud, omdat ik van de rechte weg was afgedwaald’,
de opening van Dante’s De hel, hier in de vertaling van Frans van Dooren. Haar huwelijk heeft zijn beste tijd al gehad, het schrijven valt haar zwaar. Dat waar ze een groot deel van haar identiteit aan ontleent, zit kortom tegen.
Jules Epstein is dat punt in zijn leven al gepasseerd. Hij maakt zich op voor een definitief afscheid. Hij wil lichter leven en doet veel gematerialiseerde bewijzen van zijn verdiensten van de hand. Hij streeft nog één ding na: een ultiem monument voor zijn gestorven ouders oprichten.
Eenmaal in Israël worden beiden geleid. Hij door een rabbijn die hem uitnodigt voor een reünie van rechtstreekse afstammelingen van koning David. Zij door een literatuurprofessor die haar een vreemd verhaal over Franz Kafka vertelt.
In beide gevallen leidt het spoor hen naar de woestijn, waar Epstein bomen zal planten in naam van zijn ouders en Nicole zich ontfermt over onvoltooid werk van de schrijver uit Praag.
Met een koffer vol onafgemaakte verhalen belandt Nicole achter een schrijftafel. Die koffer heeft de professor ontvreemd uit het huis van degene die zich de wettig erfgename noemt van de tegen de wil van Franz Kafka bewaarde manuscripten. Zeg maar het materiaal dat nog niet zo lang geleden door de rechter toegewezen is aan de Nationale Bibliotheek van Israël.
Niet alleen zijn manuscripten, maar ook Kafka zelf belandde overigens in Israël. Anders dan de officiële literatuurgeschiedenis het wil, stierf Kafka niet in 1924 aan tuberculose, maar tuinierde hij nog lang en gelukkig onder de naam Ansjl Peleg in Palestina, waar hij in 1956 vredig insliep. Maakt de literatuurprofessor die wil dat Nicole van een van de onaffe verhalen een kant en klaar filmscript maakt haar wijs.
Uiteindelijk heeft ze de (inhoud van) de koffer niet nodig om de impasse waar ze in beland is te doorbreken. Zelfs zonder de koffer te openen, verlaat Nicole haar schrijfhut in de woestijn en baant zich door de hitte een weg naar de bewoonde wereld:
‘We liepen urenlang. De zon begon al naar het westen te zakken, zodat onze schaduw voor ons uit viel. De huid van mijn handpalmen werd rauw en kwam vol blaren te zitten, ik had geen gevoel meer in mijn armen en intussen was mijn geloof in het bovennatuurlijke vermogen van de hond om me de weg te wijzen uitgehold door uitputting en mijn angst dat ik hier zou doodgaan en dat ik mijn kinderen nooit meer zou zien omdat ik me zo had aangesteld. Met flink wat zelfverachting besloot ik een koffer waarvan ik bang was dat hij leeg zou blijken te zijn niet verder voort te trekken over de grond van een woestijn die ooit de bodem van een zee was geweest. De hond bleef er even naar staan kijken, medelijdend, stak toen haar snuit omhoog en besnuffelde de lucht, als om aan te tonen dat ze alweer andere zaken op het spoor was.’
(vertaling: Rob van der Veer)
De ban is gebroken. Nicole is klaar om terug naar New York te vliegen. En Nicole Krauss kon zich de moeite van het verzinnen van verhalen die ook nog ten einde geschreven moeten worden verder besparen.
(Hoe het Epstein verging, laat ik hier in het midden. Het gaat mij om Kafka en daar heeft hij niets mee te maken. Behalve dan dat ook hij – Epstein – net als Nicole een verandering aan het ondergaan is.)
—
Net als Nicole en Nicole Krauss is Sipko Melissen gefascineerd door Franz Kafka. Kafka op Norderney bevat drie essays waarin hij Kafka op de hielen zit. Hoewel er al heel veel over Kafka geschreven is, heeft Sipko Melissen de euvele moed om op heel persoonlijke wijze minuscule witte vlekken in te kleuren. Hij reist naar Venetië waar Kafka in 1913 langer dan de bedoeling was verbleef. Melissen wil weten wat maakte dat Kafka vertraging opliep.
Een schijnbaar terloops in een brief aan Max Brod opgetekende observatie:
‘(jetzt schaut mir ein Junge und ein schöner Gondelführer durch das Fenster herein)’
brengt hem op een idee dat hij het onderzoeken waard vindt. Waarna hij via de gondelier, bindingsangst en platonische vriendschappen met vrouwen toespelingen maakt op de mogelijkheid dat Kafka het in Venetië ondanks alles uithield vanwege een homo-erotisch getint uitstapje.’
‘Ik zie Kafka, nadat hij de brief aan Max Brod beëindigd heeft, opstaan en naar buiten lopen waar de mooie gondelier hem tegemoet komt. Misschien gaat het om de jongen in zijn gezelschap en heeft de mooie gondelier alleen maar voor postillon d’amour gespeeld, wie zal het zeggen. Samen lopen ze naar de kade waar de gondel zachtjes dobbert. Kafka stapt in en gaat liggen, achterover in de kussens. Zijn enig geluksgevoel bestaat eruit dat niemand weet dat hij hier ligt. De gondelier staat op de achterplecht. Als Kafka zich naar hem omdraait, lacht deze hem toe. Hij zou willen dat de gondelier hem vervoerde naar een onbewoond eiland. De gondel komt in beweging, vaart weg en verdwijnt onder een brug en uit het zicht.’
Venetië was slechts een tussenstop. Kafka was op weg naar het kuuroord Merano. Ook daar trekt Sipko Melissen naar toe. Dit keer neemt hij niet alleen Kafka maar ook Willem Frederik Hermans mee. Ook Hermans had iets met Kafka en Melissen betreurt het dan ook zeer dat Hermans Kafka in Merano over het hoofd gezien heeft.
Hermans was in Merano op zoek naar daar overleden dichters. Kafka viel vanzelfsprekend niet onder die noemer, maar hij verbleef wel lang genoeg in Merano om niet aan de aandacht van Hermans te hebben hoeven ontsnappen. Zij het dat de bronnen waar Melissen zich bij het reconstrueren van Kafka’s verblijf op baseert Hermans nog niet ter beschikking stonden. Hermans hoeft dus geen weet van Kafka’s drie maanden durende kuur gehad te hebben.
Hoewel Kafka schittert door afwezigheid noemt Willem Frederik Hermans het stuk waarin hij over zijn bezoek aan het kuuroord schrijft Merano en de reïncarnatie van Kafka, en wel hierom:
‘Als het werkelijk waar is dat Hermans niet op de hoogte was van Kafka’s verblijf te Merano dan is het moeilijk de juiste term te vinden voor wat Hermans tijdens zijn korte verblijf aldaar overkomt. Men kan zich redden met het woord “toevallig”, maar het heeft ook iets bovennormaals. Het is alsof Kafka zichzelf alsnog onder de aandacht wil brengen van de schrijver die hem al vanaf zijn zeventiende las en bewonderde.
Kafka verschijnt aan Hermans. Maar niet voordat hij eerst een metamorfose heeft ondergaan.
Als Hermans en zijn anonieme partner om half zes het hotel Meranerhof binnengaan om wat te drinken zit aan de bar “de reïncarnatie van Franz Kafka”. En Kafka blijkt niet gereïncarneerd te zijn in het lichaam van een afschuwelijk insect, maar in het lichaam van een mooie jonge vrouw: (…)’
Hoewel Sipko Melissen de eerste is om toe te geven dat Max Brod een onbetrouwbare verteller is – deze vriend van Kafka (hij was degene aan wie Kafka vroeg om na zijn dood zijn manuscripten te verbranden: we weten inmiddels hoe heilig die belofte voor Brod was) suggereert in zijn biografie dat Kafka zonder dat hij het wist vader van een zoon was – kan hij het toch niet laten om in de door Hermans gesignaleerde vrouw aan de bar een nakomeling van Kafka te zien:
‘Zou Kafka dan toch, niet alleen in de literatuur, maar ook in Merano een duidelijk spoor hebben nagelaten? De jonge vrouw aan de bar het gevolg van een kortstondige relatie met een meisje uit Merano of een kamermeisje uit het pension? Kafka toch nog, zonder dat hij dat ooit te weten kwam, vader/grootvader? Max Brod toch nog, postuum, gelukkig. Niemand die het weet. Niemand die zelfs maar op die gedachte had kunnen komen. Hermans niet. Stach [biograaf van Kafka, lw] niet. Alleen de lezer die op de hoogte is van zowel Kafka’s verblijf in Merano, voorjaar 1920, als van Hermans’ observatie, voorjaar 1977, in de bar van hotel Meranerhof.’
In Venetië en Merano is Sipko Melissen vanwege de inmiddels beschikbare bronnen nog enigszins gehouden aan de feiten. In die tijd schreef Franz Kafka zelf en er is ook voldoende secundaire literatuur beschikbaar om het doen en laten van de schrijver te documenteren. Dat ligt anders als het om het bezoek van Kafka aan het Waddeneiland Norderney gaat. Daar bracht hij in 1901 op achttienjarige leeftijd de zomervakantie door.
Dat Melissen op Norderney vrij spel heeft, is te veel gezegd, maar Sipko Melissen – die in dit essay zelf ook nadrukkelijker aanwezig is dan in de stukken over Venetië en Merano – gunt zichzelf veel. Hij gunt zichzelf en in zekere zin ook Franz Kafka een coming out. Melissen – die er geen geheim van maakt behoorlijk onder de indruk te zijn van de jongeling Kafka – borduurt voort op de verklarende suggestie voor het verlengde verblijf in Venetië. Kafka mag wat hem betreft homoseksueel zijn.
Of dat nog past onder het kopje onderzoeken hoe het geweest is Franz Kafka te zijn, is de vraag. Het heeft vooral te maken met in de ban zijn van en in de nabijheid willen verkeren van een onbereikbare liefde die de literatuur overstijgt. Niets mis mee, bovendien ontziet Melissen zichzelf niet. Het derde essay in zijn bundel is net zo goed een portret van een bezeten lezer. Hij ontkent zijn partijdigheid niet en schaamt zich er niet voor te speculeren en zich zijn onderwerp volkomen toe te eigenen.
—
‘Het zou best kunnen.’
Die woorden gebruikt Sipko Melissen een aantal keer in zijn essays over Kafka om door hem gevonden verklaringen van een voorbehoud te voorzien. Want hij weet natuurlijk niet altijd zeker of hij het bij het rechte eind heeft. En waarschijnlijk realiseert hij zich ook waar hij zich bij de ‘inbreiding’ van het leven van Kafka meer dan door feiten door zijn verlangen de werkelijkheid in een bepaalde richting te duwen heeft laten leiden. Zonder dat het zijn bedoeling is, beïnvloedt hij met die woorden zijn eigen geloofwaardigheid.
‘Het zou best kunnen.’
Wie iets verzint dat onwaarschijnlijk is maar geloofwaardig klinkt, mag ‘het zou best kunnen’ opvatten als een compliment. De vraag is of de woorden in die zin van toepassing zijn op het ‘uitgebreide’ leven dat Nicole Krauss Franz Kafka gunt in Donker woud.
Niet als Nicole het verzonnen had, maar uit de mond van de wonderlijke literatuurprofessor die haar pad kruist, klinkt het plausibel. Ook al staat de werkelijkheid het ware geloof in een bestaan van Kafka als tuinman in Palestina in de weg, in het denkraam van die professor past een dergelijke fantasie, waardoor het best zou kunnen binnen de roman als geheel.
Het doet er alleen niet toe. Voor Donker woud is die koffer die gegijzeld wordt in een achterafstraatje voldoende. Die koffer op dat adres kost Nicole (en de nietsvermoedende lezer trouwens ook) moeite genoeg om te bepalen wat waar is en wat niet. Kafka’s uitgebreide leven verkleint het raadsel. Zelfs in het licht van zijn eigen vragen over het volk waar hij onderdeel van zou moeten zijn.
In het geval van Kafka op Norderney is het onderscheid tussen feit en fictie van groot belang. Waar Nicole Krauss een roman schreef en zich dus het nodige kan veroorloven waar het gaat om het verzinnen van een plausibele werkelijkheid, heeft Sipko Melissen in zijn essays minder bewegingsruimte. Weliswaar is het een vrij genre, maar wie het over de historische Kafka heeft, teruggrijpt op zijn werk (romans, verhalen en brieven) om zijn leven te reconstrueren en zich op derden baseert om eigen ideeën te staven, kan zich niet overgeven aan al te uitbundige fantasieën. Terwijl het hem tegelijk volledig vrij staat om zelf te figureren binnen de geschreven weergave van zijn bevindingen.
Hoewel ik mij tijdens het lezen ergerde aan de suggestieve bescheidenheid die ook nog in de woorden ‘het zou best kunnen’ besloten lijkt te liggen en ik het hengelen naar Kafka’s homoseksualiteit bij tijd en wijle ergerlijk vond, sloeg de heimwee naar Venetië, Merano en Norderney toe onmiddellijk nadat ik Kafka op Norderney uit had. Niet omdat ik die plaatsen per se wilde bezoeken, maar omdat Melissens reizen in het voetspoor van ondanks de kanttekeningen die je er in dit specifieke geval bij kunt plaatsen aanstekelijk is.
Na het lezen van Donker woud had ik vooral zin om weer eens iets van Franz Kafka te lezen.
Donker woud
Nicole Krauss (vertaling: Rob van der Veer)
Amsterdam : Ambo | Anthos, 2017
ISBN 978-90-263-3343-9
Kafka op Norderney
Sipko Melissen
Amsterdam : Van Oorschot, 2017
ISBN 978-90-282-7016-9
Leave a Reply