Het huis waar hij woonde bevond zich op nog geen tien kilometer afstand van het huis waar ik woonde en toch kwam ik er al die jaren dat ik in de Achterhoek woonde en daarna nog regelmatig kwam, nooit. Het enige dat ik had hoeven doen was de Wildenborgseweg helemaal affietsen en me niet uit het veld laten slaan als die tijdelijk Vordenseweg gaat heten. Waar de dan weer Wildenborgseweg afbuigt naar links ligt De Wildenborch. Gek toch dat ik nooit de moeite nam, tijdens een vakantie zou ik het zeker een bestemming gevonden hebben die het omfietsen waard is.
De Wildenborch. Eén van de acht kastelen die samen het unique selling point van Vorden zijn. Daar woonde A.C.W. – zeg maar Antoni Christiaan Wynand – Staring. Niet zijn hele leven, maar wel heel lang.
Hij bedreef er literatuur, nam zijn rol als beheerder van het landgoed uiterst serieus, verdiepte zich in de geschiedenis van de streek – vandaar dat de regionale evenknie van het Meertens Instituut naar hem vernoemd is – en bekommerde zich ook nog om welvaart en welzijn van minder bedeelden.
Dit wist ik allemaal niet. Ik las het in De dichtende landjonker, de bijdrage die Peter van Zonneveld leverde aan De verliefde dichter: A.C.W. Staring 1767-2017. Een klein boekje dat verscheen ter gelegenheid van de opening van Museum STAring ALmen. Zij het dat die opening is uitgesteld vanwege brandstichting.
Peter van Zonneveld heeft het behalve over het verleden ook over zijn eigen fascinatie voor het werk van de dichter Staring. Een fascinatie hem vijftig jaar geleden naar De Wildenborch voerde, en drie jaar daarna opnieuw. Nu in het gezelschap van Adriaan van Dis.
Adriaan van Dis is de schrijver van het andere stuk in De verliefde dichter. Hij spant zich in het werk van Staring toegankelijk te maken voor een jongmens. Dat doet hij aan de hand van het door ‘een zestienjarige Amsterdamse havo-scholiere, een beetje lui maar niet echt dom’ niet begrepen gedicht Herdenking
Wij schuilden onder dropplend loover,
Gedoken aan den plas;
De zwaluw glipte ‘t weivlak over,
En speelde om ‘t zilvren gras;
Een koeltjen blies, met geur belaân,
Het leven door de wilgenblaân.
‘t Werd stiller; ‘t groen liet af van droppen;
Geen vogel zwierf meer om;
De daauw trok langs de heuveltoppen,
Waar achter ‘t westen glom;
Daar zong de Mei zijn avendlied!
Wij hoorden ‘t, en spraken niet.
Ik zag haar aan, en diep bewogen,
Smolt ziel met ziel in een.
O tooverblik dier minlijke oogen,
Wier flonkring op mij scheen!
O zoet gelispel van dien mond,
Wiens adem de eerste kust verslond!
Ons dekte vreedzaam wilgenloover;
De scheemring was voorbij;
Het duister toog de velden over;
En dralend rezen wij.
Leef lang in blij herdenken voor,
Gewijde stond! geheiligd oord!
van een eigentijdse evenknie te voorzien. Zijn Selfie is een pastiche. ‘Staring zou ervan gruwen en toch is het – zoals elk pastiche – een eerbetoon. Want waarom zou je anders die moeite doen als het oorspronkelijke werk je onberoerd laat.
De eerste van de zeven strofen van Selfie:
Wij wandelden in grote haast,
Voor de regen uit, want zonder jas;
De buitenradar zat er weer eens naast.
De wolken braken, zij moest een plas;
Wij schuilden onder een iele eik,
Zij broek op de enkels, zoom in ’t slijk.
Het is de tweede keer in een week dat ik Adriaan van Dis hoor pasticheren. Vorige week keek ik tijdens de borrel na afloop van de zesde Bilderdijk-lezing met een schuin oog naar het scherm waarop zijn bijdrage aan de 2012-editie van het Bilderdijk-evenement vertoond werd: Ode aan het rijm.
De verliefde dichter: A.C.W. Staring van Peter van Zonneveld en Adriaan van Dis verscheen in een kleine oplage bij Het huis met de drie gedichten.
Leave a Reply