Sinds ik in Rotterdam woon, voel ik de behoefte om de Rotterdamse letteren in kaart te brengen. Daar hoort het lezen van Rotterdamse schrijvers bij. Hoewel Rotterdam de schijn tegen heeft – er staat niet voor niets ‘geen woorden maar daden’ in het clublied van Feyenoord: in Rotterdam wordt van oudsher hard gewerkt door de klasse voor wie lezen als vorm van ontspanning geen vanzelfsprekendheid was – heeft de stad veel schrijvers voortgebracht en herbergt zij nog steeds niet de minsten.
Onder de schrijvers die ik dit jaar las, zijn er zeker vijftien die op een of andere manier geworteld zijn in de stad aan de Nieuwe Maas. Zeker vijftien, want van heel veel schrijvers weet ik niet precies waar ze vandaan komen en waar ze wonen. Maar van Abdelkader Benali, Erik Brus, Nasrdin Dchar, Jules Deelder, Desiderius Erasmus, Sanneke van Hassel, H.J.A. Hofland, Manuel Kneepkens, Bas Kwakman, Clare Lennart, Nelleke Noordervliet, Ester Naomi Perquin, Elfie Tromp, Cornelis Bastiaan Vaandrager en Anne Vegter weet ik zeker dat ze iets met Rotterdam te maken hebben.
Van de vijftien is Desiderus Erasmus (1466 – 1536) de enige die internationaal doorbrak. In zijn tijd genoot hij aanzien en verkeerde in de betere kringen. Hij was een klassieke humanist die de christelijke leer als leidraad voor het leven hanteerde.
Het eerste dat ik ooit van Erasmus las, was Lof der Zotheid. Eerlijk gezegd zag ik nogal tegen het lezen van dat werk op. Wist ik veel dat Erasmus humor had. Na Lof der Zotheid liet ik me niet langer afschrikken en nam ik kennis van de opvattingen van Erasmus over onderwerpen waar ook nu de meningen nog over verdeeld zijn. Met name zijn samenspraken lenen zich voor hedendaagse varianten.
Erasmus wist hoe hij zijn boodschap moest verpakken om zijn punt te maken. Dat vermoedde ik al en dat wordt nog eens bevestigd door wat Harm-Jan van Dam in zijn toelichting op Brieven 1484 – 1536, het zevende en laatste deel van het bij Athenaeum – Polak & Van Gennep verschenen verzamelde werk.
Erasmus beheerste de kunst van het brieven schrijven, en had zo zijn uitgangspunten voor het schrijven van persoonlijke brieven:
‘De persoonlijke brief, het gesprek op afstand tussen vrienden, moest liefst geschreven zijn met bestudeerde nonchalance (diligens neglegentia), een imitatie van het dagelijks taalgebruik, niet te hoog van stijl, maar altijd elegant en verzorgd, helder en aangepast aan het ontwikkelingsniveau van de ontvanger.’
Desiderius Erasmus mocht dan belang hechten aan persoonlijke brieven, hij herschreef de brieven die hij selecteerde voor publicatie – er verschenen al tijdens zijn leven boeken met brieven van zijn hand – wel, want:
‘(…) Erasmus was er vooral op uit om een bepaald beeld van zichzelf te geven. In zijn oudere brievenboeken wil hij het liefste gezien worden als een schrijver, een humanist en als iemand die correspondeert met de paus en zijn kardinalen; later wil hij meer theoloog en Bijbeluitlegger zijn. Het doel van al zijn brievenboeken was in elk geval zeker niet een precieze of volledige weergave van zijn leven of van de werkelijkheid te geven: de breven van Erasmus zijn wel onontbeerlijk voor het schrijven van zijn biografie, maar door hun auteur nooit daarvoor bedoeld. Hij wilde er vooral een zorgvuldig gemodelleeerd imago van zichzelf presenteren (…).’
Dat wetende worden de brieven die Harm-Jan van Dam koos, vertaalde en toelichtte – hij beperkte zich overigens niet tot brieven die door Erasmus al eens gebundeld werden – nog lezenswaardiger. Hoe inhoudelijk en toegeschreven op de ontvanger een brief ook mag zijn, er kan dus sprake zijn van een dubbele bodem. Via een deel van zijn brieven was Erasmus toen bezig zich net zo nadrukkelijk te profileren als Facebookers en Twitteraars nu.
Maar het zou te eenvoudig zijn om die brieven terug te brengen tot social media avant la lettre. Het zijn in de eerste plaats epistels van ongeveer vijfhonderd jaar geleden die zicht bieden op kwesties waarvan Erasmus iets vond. Onderwerpen die zijn denken en doen bepaalden en discussies die hij met zijn denken en doen probeerde te beïnvloeden. Ondanks alle wijsheid en belezenheid die Erasmus in zijn brieven tentoonspreidt, blijft hij ook een mens die kwetsbaar is en zich kwetsbaar maakte door het delen van zijn opvattingen.
Dankzij de vertaling die Harm-Jan van Dam van de brieven maakte – hedendaags Nederlands, waarbij de eigenschappen van de brontaal, het Latijn, niet leidend waren – kost het weinig moeite die brieven te lezen. Voor wie 122 brieven in een keer wat veel is: bladeren en blijven hangen aan passages die onmiddellijk de aandacht trekken is ook een optie.
Brieven 1484 – 1536
Desiderius Erasmus (gekozen, vertaald en toegelicht door Harm-Jan van Dam)
Amsterdam : Athenaeum – Polak& Van Gennep, 2017
ISBN 978-90-253-0700-4
John Wervenbos says
Mooi blog. Goede recensie. Erasmus was spitsvondig en had een spilfunctie. Schrijven is evengoed doen. In potentie althans. Net zo goed als dat bij denken, echt denken, het geval kan zijn. Briefverkeer… Hoe gaat dat tegenwoordig? Wat raakt verloren of wordt ‘vereeuwigd’ bij e-mailwisseling bijvoorbeeld? In een Rotterdams schrijversgilde kan ook een man als Rien Vroegindeweij worden genoemd. Zijn vrouw, een antroposofe, vertelde me eens dat het schrijven van romans hem niet zo lag, hoewel hij dat indertijd enigermate wel heeft geprobeerd.