In haar Frans Kellendonklezing rekent Griet Op de Beeck af met haar criticasters. Met een paar in het bijzonder – haar vader, een ex en een criticus met raar haar – maar ook met de anonieme horden die het sinds dat interview over misbruik nog meer op haar gemunt hebben dan daarvoor.
Ze heeft er naar eigen zeggen lang genoeg over gedaan om wat haar weerhield om te worden en te zijn wie ze is uit de weg te ruimen om zichzelf het recht om vrijuit spreken te laten ontzeggen.
In Play it fuckin’ loud – de titel van haar lezing refereert aan Bob Dylan, die toen hij van zijn publiek kritiek kreeg omdat hij met een begeleidingsband optrad die band opriep nog een tandje bij te schakelen – zet ze nog eens op een rij welke weg ze de afgelopen jaren is gegaan. Hoe ze eindelijk onder ogen zag dat haar zelfbeeld niet klopte en welke stappen ze ondernam om zich enigszins te ontworstelen aan de schade die haar vader (en haar moeder, maar over haar rol wenst Griet Op de Beeck te zwijgen) haar in haar jeugd heeft toegebracht.
Die persoonlijke geschiedenis is sinds Griet Op de Beeck daarover sprak in DWDD en Van Gils & Gasten algemeen bekend en bekritiseerd. Ook of misschien wel vooral omdat haar naar buiten treden, samenviel met het verschijnen van Het beste wat we hebben waarin Griet Op de Beeck ‘niet anekdotisch, hoegenaamd niet autobiografisch, maar wel ten diepste’ over ‘haar wonde’ schrijft.
Aan de vooravond van het verschijnen van het eerste deel van haar trilogie zwijgen over wat haar in de werkelijkheid overkomen is, was voor haar geen optie meer. Ze zou daarmee het taboe dat ze wilde doorbreken, juist bevestigen.
De reacties waren niet mild, en hakten er bij Griet Op de Beeck stevig in. ‘En toch zou ik het vandaag, met alles wat ik weet over de persoonlijke prijs die je dan blijkbaar dient te betalen, opnieuw doen. Omdat ik moet proberen om zo echt mogelijk te zijn wie ik ben, met alles wat dat dan met zich meebrengt. Omdat dat voor mij de consequentie is van de keuze om schrijver te zijn.’
Over het schrijver zijn (‘Ik denk dat het de grootste opdracht van een schrijver is om als mens zo te blijven evolueren dat er telkens opnieuw een boek dringend wordt’) en het voor een autobiografisch moeten doorgaan van wat geschreven staat (‘Wat mij altijd treft: mensen willen heel graag dat dat zo is’), zegt Griet Op de Beeck het nodige in haar Frans Kellendonklezing. Maar de nadruk ligt op de rol die literatuur kan spelen in het doorbreken van een isolement.
De mens heeft behoefte aan verhalen. Hij moet ze kunnen vertellen en daarvoor moet hij de schaamte voorbij zijn – dat idee ontleent Griet Op de Beeck aan Andrew Solomon: ‘When we are ashamed, we can’t tell our stories, and our stories are the foundation of our identity’.
Een mens moet ook verhelen kunnen lezen. Als hij dat doet in een veilige omgeving is de kans op herkenning het grootst. ‘En net die veiligheid van een lezer die zijn eigen grenzen mag bewaken, verleidt mensen wie weet wel om, door die omweg van fictie, verder te gaan, dieper te kijken dan waar ze in dat leven van elke dag toe in staat zijn. Omdat het stil is, omdat het mag, omdat niemand meeluistert verder, omdat er nooit een oordeel wordt geveld.’
Frans Kellendonk komt er in de Kellendonklezing een beetje bekaaid af. Griet Op de Beeck hangt haar verhaal op aan zijn ‘contrairigheid’ – zijn vermogen om terug te vechten, een eigenschap die ze van wezenlijk belang acht voor een schrijver – en haalt hem aan als ze het over zijn hekel aan het willen herleiden van literatuur tot particuliere biografie heeft. Uit de manier waarop ze over Kellendonk schrijft, blijkt dat ze zijn werk kent, maar geen groot kenner van zijn leven en werk is. Maar dat hoeft degene die de Kellendonklezing houdt ook niet te zijn.
Play it fuckin’ loud (Frans Kellendonklezing 2018)
Griet Op de Beeck
Nijmegen : Vantilt, 2018
ISBN 978-94-6004-383-3
Leave a Reply