Haar debuut Bleekers zomer was in 1972 een grote hit, maar van de hype die er ontstond rondom het boek was Mensje van Keulen zich niet bewust. Vrouw, jong en er ook nog goed uitzien. Ook toen auteurs nog niet zo gepusht werden, waren die kwalificaties mooi meegenomen. Haar naam was gemaakt. ‘De Conny Palmen van de jaren zeventig’ is ze achteraf wel genoemd. Realistisch, somber, uitzichtloos. Een aantal toen omschreven kenmerken ging een eigen leven leiden. De werkelijkheid teruggebracht tot clichés.
(Uit mijn papieren archief: dit interview verscheen in Surplus: over boeken en schrijfsters, jrg. 15 (2001), nov/dec)
‘De jaren zeventig: ik zou er geen examen over kunnen doen. Ik weet niet eens precies wie er toen allemaal schreven. Er waren ook toen wel literaire bladen, met ieder hun eigen auteurs. Maar ik weet pas achteraf dat mensen zo kijken en indelen. Ik dacht daar in die jaren nauwelijks aan. Ik dacht sowieso nooit in termen van: waar hoor ik bij en welke stromingen zijn er? Ik dacht ook niet in termen als vrouwenliteratuur en mannenliteratuur, dat laatste klinkt trouwens heel raar. Al vind ik achteraf wel dat vrouwen er bekaaid vanaf kwamen.’
Dat de hoofdpersoon in Bleekers zomer een man was, werd Mensje van Keulen niet echt in dank afgenomen. Het paste daarmee niet in het beeld dat feministes hadden van literatuur geschreven door een vrouw.
Man, vrouw, sterk, zwak. Het waren niet de criteria die telden voor Mensje van Keulen. ‘Ik heb nooit bedacht: nu ga ik schrijven over een sterke man of een sterke vrouw. Je kunt zoiets niet bedenken.’ Ze zoekt even, om het uit te kunnen leggen. ‘Ik vind dat altijd zulke verschrikkelijke woorden. Je kunt niet zeggen: het kondigt zich aan. Een personage, zo iemand, komt natuurlijk niet daadwerkelijk je kamer binnen stappen. Toch voelt dat wel zo. Ik vind het ook altijd heel moeilijk om te zeggen wat je gebruikt uit dat wat je omringt, bijvoorbeeld. Natuurlijk kan ik sommige dingen aanwijzen, ook uit mijn debuut. Ik heb een man gekend die koetjesklokjes beschilderde. Die man heb ik, hoe moet je dat zeggen, als model genomen. Weer zo’n vreemd woord. Maar de hoofdpersoon, die ken ik niet. Dus: in hoeverre ben je dat dan zelf? Of creëer je een heel nieuw personage? Want ik zag niet mezelf zo lopen. Ik zag in mijn gedachten wel degelijk iemand als Willy Bleeker. Een puur fictief personage. En echt geen sterke man.’ Daarmee nog eens het ongelijk van een aantal critici benadrukkend.
Eenzijdig belicht
Haar werk werd over het algemeen welwillend ontvangen. Haar stijl geprezen. Buiten proporties was de nadruk op de sfeer. ‘Als ik terugkijk naar de jaren zeventig, en om dat te zeggen klinkt zelfs al als een cliché, is er toen heel sterk een etiket op die paar boeken geplakt. “Realistisch, zelf naturalistisch. De mensen kunnen nooit ontsnappen.” Ik zou er bijna zelf in gaan geloven. Dat werd één of twee keer zo gezegd door een recensent en daarna klakkeloos overgenomen.’ Haar handen die beheerst bij iedere lettergreep de tafel raken om haar woorden te onderstrepen, verraden een lichte opgewondenheid. ‘Mijn eerste boeken zijn ook grappig en hilarisch en soms volstrekt onrealistisch. Of fantastisch en bizar, zoals De avonturen van Anna Molino dat nooit in relatie is gebracht met mijn andere boeken. Bij lezingen krijg ik altijd weer te horen dat mijn boeken én realistisch én somber én uitzichtloos is. Elke. Keer. Weer. Dan krijg ik het gevoel of er iets heel benauwends over me heen valt. En dan begin ik ogenblikkelijk met mijn alfabet Van aap tot zet zodat mensen meteen iets anders te horen krijgen en kunnen lachen.
Ik ervaar die omschrijvingen van mijn werk als clichés. Want ondanks het realistische en de somberheid is het niet waar dat mijn personages in volstrekt uitzichtloze situaties verkeren. Dat is gewoon niet waar.’ Zeker Nora niet, de hoofdpersoon uit de meest recente roman De gelukkige. ‘Nora pleegt een trouw en liefdevol verzet tegen de mensen om haar heen die sterker blijken en haar elke keer beetnemen. Maar ze loopt er niet voor weg. Het is niet louter een zwartgallig boek.’
Grond van waarheid
Toch zit er een kern van waarheid in de typering van dat ene element in de grondtoon van haar werk. ‘Somberheid speelt wel degelijk een grote rol. Daar heb ik misschien ook wel een hang naar. Over het algemeen is alles wat somber is sneller mooi. Bekoorlijker. Dat geldt voor alle kunst. Ik weet niet waar die hang vandaan komt. Het diepe uithollende gevoel van droefheid dat uit het niets kan opkomen. Misschien heeft dat ook te maken met het voorstellen van leed.’ Filosofeert ze. Zoekt ze. ‘Bedenken wat er allemaal kan gebeuren. En met de wetenschap dat het ook verschrikkelijk is op deze aardbol. Wreed en verschrikkelijk. Laten we wel wezen, hè. Ondanks alle aangename kanten.’
De stereotypering heeft haar maatschappijbeeld, dat ook duidelijk in haar vroege werk aanwezig is, jammer genoeg voor een groot deel aan het oog onttrokken. ‘Ik heb nooit bewust gedacht: ik ga ergens kritiek op uitoefenen.’ En dan: ‘Ik heb dat wel met Engelbert gedaan. Daar lag echt iets achter. Ik heb jaren aangehikt tegen een boek dat ik wilde schrijven over een slager. Ik verdraag heel slecht dat mensen rücksichtslos met dieren omgaan. Dat blijft me dwars zitten. Dat mensen zo blind kunnen zijn voor wat ze mede aanrichten. Maar er is nooit één schuldige en daar kwam ik tijdens het schrijven achter.
Het was een hele strijd om dat boek maken. Uiteindelijk heb ik dat boek toch geen boodschap mee kunnen geven. Misschien mislukken boeken wel als je echt per se een boodschap mee wilt geven. Dan ga je je personages manoeuvreren in een verhaallijn die niet bij ze past. En dan voel je als het ware dat die personages niet meer echt zijn. Dat klinkt heel wonderlijk, want het zijn fictieve personages, maar ik moet er zelf ook in geloven.’ Engelbert is het enige boek dat overwegend slechte kritieken kreeg.
De blik van de lezer
‘In de jaren zeventig waren er enerzijds mensen die zagen dat er in mijn boeken levens beschreven werden die “bestaan”. Anderzijds werd er veel vaker dan ik had verwacht gedacht: dat moet wel ironie zijn, dit bestaat niet. Veel mensen zijn zich te weinig bewust van hoe mensen kunnen leven. Ze realiseren zich niet dat er ook nog een hele andere categorie mensen bestaat. Die kortzichtigheid kun je afdoen als uitspraken van simpele zielen, maar ik vind dat dus niet zo simpel.’
Misschien vereisen haar boeken wel meer geoefende lezers, die door de buitenkant heen prikken. ‘Een lezer heeft houvast nodig: kinderen zeker, maar volwassenen ook. Clichés bieden houvast. Als er te veel mooie vergelijkingen in een boek voorkomen, moet de lezer te veel nadenken. Zo gaat toegankelijkheid boven stijl. Clichés: een heleboel mensen zitten er niet mee. Als ik een boek lees kan ik me echt storen aan clichés, aan lelijk taalgebruik, aan krom Nederlands. En aan inhoudelijke clichés. Terwijl iets dat heel overdreven, heel bedacht is ook weer afstoot. Het beoordelen of iets een cliché is, is uiteindelijk iets heel persoonlijks. Maar ik vind wel dat er boeken zijn waarin mensen zich er te makkelijk van af maken. Maar misschien vergis ik me.’
De magie van het schrijven
Nog een cliché: Mensje van Keulen vindt het vreselijk om geïnterviewd te worden. In een uitspraak in een ver verleden waarschuwt ze er bovendien voor het geven van antwoorden niet te verwarren met openhartigheid. Een sterk staaltje mythevorming? ‘Er zijn interviews geweest waarvan ik dacht: dit gaat niet goed.’ Voorzichtig formulerend, verontschuldigend bijna. ‘Ja…, omdat het ook heel moeilijk is om iets uit te leggen. Er is een kant aan het schrijven die ik niet bevatten kan. Er voltrekt zich een proces dat je zelf niet helemaal doorgronden kunt. Zelfs bij een journalistiek stuk weet je vooraf nog niet precies waar je alles neer zult zetten. Bij fictie, als je iets uit het niets tevoorschijn tovert, is er natuurlijk iets aan de hand. En dan gaan we niet meteen doen alsof dat de Heilige Geest is, maar het is een wonderlijk proces. Ik kan nooit precies uitleggen waar iets vandaan komt, waarom het zo is. Je bent er niet met te zeggen dat het een combinatie is van kennis, smaak, ervaring, humeur. Dat alles is het nog lang niet. Er is veel meer aan de hand. Ik kan daar niet helemaal bij. Dat kan ik dus niet uitleggen.
Als je vragen krijgt over je werk kun je daar kort en sec een antwoord op geven of je komt ineens in een toestand waarbij je je laat gaan. Daar kan ik wel bang voor zijn. Ik kan me dan misschien wel vastpraten in allerlei onzin, omdat ik er slecht uitkom. Beeldend kunstenaars, schilders vooral, komen vaak in termen terecht waaraan ze zich nauwelijks meer kunnen ontworstelen. Dan zijn ze bezig met de fundamenten van hun bestaan, om in de volgende zin te zeggen: maar ik weet het niet.’
Afschermen
‘Misschien is het ook meer dat ik bang ben dat ik misschien te veel ga vertellen over mijn eigen leven. Dingen die ik niet kwijt wil. Ik wil in interviews niet vertellen hoe het precies in mijn persoonlijk leven gaat. In Olifanten op een web, het boek dat ik geschreven heb na de dood van mijn moeder, heb ik heel veel gedaan wat ik nooit had willen doen. In Olifanten vertel ik autobiografische dingen die ik in een andere vorm ook al in De rode strik gebruikt heb.’ Samen met De gelukkige vormen deze twee boeken volgens Mensje van Keulen dan wel geen trilogie, maar er is wel een sterke verwantschap. ‘Maar Olifanten is geen bekentenisproza, het is met een zekere distantie geschreven. Maar het was wel iets nieuws voor mij. Er zijn mensen die er heel erg van houden als een boek waar is. Echt is. Van Dis probeerde mij bij Zomergasten duidelijk te maken dat alles wat ik zou maken uiteindelijk autobiografisch zou zijn. Maar dat is niet zo. Ik kan van het meisje in De rode strik heel moeilijk analyseren wat echt van mij is en wat niet. Ik heb al haar fantasieën over wat eng is natuurlijk bedacht en misschien ben ik zelf wel bang voor dezelfde dingen. Dat kan heel wel. Maar alles wat ze beleeft is voor mij nieuw. Een nieuw verhaal waar ik me in stort, met haar mee. Wat ik nog steeds denk is dat de auteur er niet toe doet. Het gaat om het boek. Ik wil niet in dat boek zitten, daar gaat het niet om.’
Etiketten
Ze komt nog even terug op de vrouwenliteratuur. ‘Er zijn nu vergeleken met de jaren zeventig veel meer vrouwen die schrijven. Ik heb me altijd onttrokken aan het onderscheid. Ik kijk zelf niet zo naar een boek: het is door een man of een vrouw geschreven. Ik denk zelf niet: ik ben een vrouw, dus schrijf ik zo. Ik wil in de literatuur zelf dat onderscheid niet máken. Er zijn ook mannen die prachtige vrouwenportretten hebben geschreven: madame Bovary en Anna Karenina bijvoorbeeld. En zo’n verwijt als over de mannelijke hoofdpersoon in mijn debuut: ik vind dat je die verwijten niet kunt maken: het is maar net wat zich aandient. Ik ben gedreven door het schrijven. Niet door de boodschap. Niet door een zekere moedwilligheid te kiezen voor vrouwenliteratuur, omdat ik een vrouw ben.’ Ze vindt zelf dat ze nogal vaag is over dit onderwerp en probeert het nog een keer. ‘Er is een vrouwenliteratuur, al is het alleen al omdat er zoveel vrouwen schrijven. Maar die vrouwen kunnen, of kunnen, het woord kunnen is al verkeerd… Als je alles naast elkaar zou kunnen leggen, zou je dan kunnen constateren dat vrouwen subtieler schrijven, met meer piëteit: ik zou het niet weten.’
Uithuilen en opnieuw beginnen
‘Ik heb me wel gestoord aan wat over me gezegd werd, maar het me niet aangetrokken. Hoewel ik slecht tegen kritiek, slechte kritiek kan. Ik merk dat er nu wordt teruggeblikt en anders wordt geoordeeld. Ik meen het als ik je zeg dat ik me bij de steeds groeiende stapel boeken niet kan voorstellen dat ik ze geschreven heb. God, waar is al die tijd? Ik heb me al die jaren maar opgesloten en ben het allemaal gaan maken. Elke keer moet er ook weer een andere drijfveer geweest zijn om telkens weer zo’n heel ander boek te maken. Want dat is wel gebeurd.
Maar waarom er nu ineens anders wordt gereageerd? Misschien komt het doordat er om de zoveel jaar een andere mode heerst? Dat zou dan betekenen dat ik over een paar jaar weer niet mee mag doen misschien.’ Gniffelt ze. ‘Ik weet het niet. Ik heb ook wel eens argwanend gedacht dat er mensen waren die allemaal hadden afgesproken dat het niets was wat ik deed. Daar leek het wel eens op.’
Schrijven is een kwelling en niet schrijven een nog grotere, maar aan een nieuw boek wil ze nog niet denken. ‘Soms denk ik over mijn eigen werk: je doet er zolang over, je zult het eigenlijk wel niet kunnen. Ja… Dat wordt soms heel sterk hoor. Dat het dus niet alleen die tegenzin is.’ En weer laat ze zich afleiden. Dit keer door de mussen in de tuin.
Leave a Reply