In maart 1997 was ik een van de velen die Renate Dorrestein mocht interviewen. Dat jaar schreef zij het Boekenweekgeschenk: Want dit is mijn lichaam. Wie de eer te beurt valt het Boekenweekgeschenk te mogen schrijven, weet dat haar een heel leger vragenstellers wacht. Ik mocht mijn vragen stellen in de grote zaal van Zwolse schouwburg Odeon.
Ik las ter voorbereiding haar hele oeuvre (ook het Voorleesboek voor planten) en zo ongeveer alles wat er over haar geschreven was. Daarna hield ik lezingen over haar werk. Zo probeerde ik greep te krijgen op wat Renate Dorrestein te vertellen had. Op die personages met hun wonderlijke namen. Op dat on-Nederlands gotische dat veel van haar vroege romans kleurt. Op haar niet aflatende aandacht voor de sores van de mens in tijden van onfatsoen.
Ik verdiepte me in de hoop goed beslagen ten ijs te komen. Want hoewel ik Renate Dorrestein uit vrije wil ging interviewen, zag ik er toch wel een beetje tegenop. Zou ik wel gevat genoeg zijn om haar als dat nodig was van repliek te dienen…
Recent diepte ik de vragen op. Ze stonden op een diskette die zijn bestanden prijsgaf toen ik hem in een oude computer stopte. Het spijt me dat de antwoorden verloren zijn gegaan. Ik was die avond volledig gefocust op het verloop van het gesprek. Haar antwoorden zijn zeker niet het ene oor in en het andere oor uit gegaan, maar ik kan ze me helaas niet herinneren.
Dat Renate Dorrestein al mijn vragen naar eer en geweten heeft beantwoord, daar ben ik van overtuigd. Ze nam zelfs de moeite om een week na het gesprek mijn laatste vraag alsnog per brief te beantwoorden.
De vragen in het laatste ‘blokje’ gingen over inspiratiebronnen. Ik begon over de schilder Andrew Wyeth, maker van het schilderij dat model stond voor het schilderij in Want dit is mijn lichaam, maar het ging ook over scheppingsverhalen en sprookjes, de Bijbel en andere klassiekers uit de wereldliteratuur, waaronder Alice in Wonderland. Renate Dorrestein zal vast ook Kurt Vonnegut genoemd hebben.
Mijn laatste vragen gingen over haar. Over haar bijdrage aan de Nederlandse literatuur. De vragen waarop Renate Dorrestein tijdens het gesprek het antwoord schuldig bleef, luidden: ‘Zijn er al navolgers? Zit u daarop te wachten?’
Haar weloverwogen antwoord:
‘Ik heb nog lang nagedacht over die ene vraag van je: of ik het leuk zou vinden als ik zou worden “nagevolgd”. Na veel wikken en wegen denk ik van wel. In dat geval zouden mijn boeken namelijk geen op zichzelf staande incidenten zijn, maar onderdeel uitmaken van het kruisbestuivende netwerk van de letteren. Anderzijds kun je natuurlijk zeggen: waarom zou alles moeten beklijven?’
Ze ondertekende haar brief met een monter ‘altoos te paard’. Haar strijdkreet. Strijdbaar was ze.
Leave a Reply